Historische continuïteit en zuivere harmonie ZL Ontheemd in eigentijd Wiek Röling 'Over smaak valt niet te twisten' is een bekende zegswijze. Dat moge waar zijn, maar valt er over kwaliteit ook niet te twisten? De discussies willen nog wel eens oplaaien als het gaat om de hedendaagse architectuur. Zijn persoonlijke noties van iets mooi of lelijk vinden alles wat we erover kunnen zeggen of is er een fundamenteler benade ring mogelijk? Hoe begrijpelijk het ook is dat sommigen liever in een ruime retrostijl- woning in de Middelburgse Mortiere wonen dan in een rijtjeshuis in Dauwendaele, is daarmee dan alles gezegd? Hetzelfde geldt voor de 'boerderettes' in Domburg, of de historiserende boerderijwoningen in Westkapelle. In hoeverre is er nog sprake van een regionale context? In Zeelandboek deel acht wijdde Huub Droogh daar een artikel aan en in deel elf nam Johan de Koning de nieuwbouw van het Domburgse Badpaviljoen als historische neparchitectuur op de korrel. Als een kwalitatief hoogwaardige wooneco- nomie een pijler is voor de toekomst van Walcheren, met plaats voor nieuwe landgoe deren - zoals Jan Willem Bosch bepleit in het toekomstdeel van de in september van dit jaar verschenen Landschapsatlas van Walcheren - hoe moeten die landgoederen er dan uitzien? Zoals de creaties in Domburg (Badpaviljoen, Poort van Domburg e.a.), die door sommigen bewonderd worden, die anderen pompeus en afschuwelijk vinden en waarvan weer anderen zeggen dat ze over honderd jaar misschien wel mooi zijn? Zeelandboek wil de discussie over architectonische kwaliteit fundamenteel aan de orde stellen en heeft Wiek Röling gevraagd hierover een essay te schrijven. Wiek Röling is architect. Hij is stadsarchitect van Haarlem geweest en hoogleraar architectuur aan de TU Delft (1988-2001). Ook was hij lid van de Monumentenraad (1973-1992). Het lijkt er wel op dat het tijdens diverse eeuwwisselingen met de architectuur slecht is gesteld. Bij de wisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw sprak men van het 'fin de siècle' en die betiteling heeft een decadente bijklank. Het was de tijd van de 'neostijlen'. De neo-gotiek voor de bouw van katholieke kerken en de neo-renaissance voor de presentatie van 'Hollands grootheid'. De renaissance was in zijn tijd eigenlijk al een 'neostijl', in de tijd dat de 'herboren' Florentijnen de klassieke culturen herontdekten en zich wilden spiegelen aan de 'grootheid' van Rome. Waar men omstreeks 1900 teruggreep op neostijlen, kwam de verwarring rond het jaar 2000 tot uiting in de 'retrostijl'. Een verwarring die werd gevoed doordat 'het

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2008 | | pagina 193