In het parochiehuis
zo liet president-directeur Gerrit Meijerink weten. Het gemeentebestuur stelde zich
positiever op en meende dat een vijftigtal aanmeldingen haalbaar moest zijn. Een
moeilijker punt was de plaats van vestiging van de fabriek en de verdeling van de
stichtingskosten. Daarover was men het in de politiek nog niet eens. Meijerink vond
dat de gemeente over de stichtingskosten niet moeilijk moest doen. Het mocht wat
kosten nu hij dit pionierswerk op touw zette. Vraag was of het gemeentebestuur het
risico durfde te nemen dat de onderneming zou mislukken. Een kleine kans overigens
in de ogen van Meijerink. De textielfabrieken zouden uiteindelijk de kleermakers ge
heel verdrijven; voor hen was er geen toekomst. Was de gemeente bereid financieel
risico te nemen dan zou hij de zaak groots kunnen aanpakken, zo liet hij weten.
In eerste instantie meldden zich vijfendertig meisjes aan voor werk in het atelier.
Meijerink rekende op basis daarvan voor dat dit een investering van dertigduizend
gulden (ruim dertienduizend euro) zou vergen. Hij beloofde vijfjaar lang tien procent
van de bouwsom te zullen terugbetalen aan de gemeente en, indien de zaak voor
spoedig verliep, het gebouw onmiddellijk van de gemeente over te zullen nemen.
Uiteraard zou Meijerink de inrichting die werd begroot op vijftigduizend gulden voor
zijn rekening nemen. Het college van burgemeester en wethouders ging met dit voor
stel akkoord.
Volgende heet hangijzer was de vestigingsplaats. Neringdoenden uit de kern
Boschkapelle schreven het gemeentebestuur dat de fabriek het beste gevestigd kon
worden aan de Bossestraat mede om de samengroei en samenwerking met de andere
kern van de gemeente, Stoppeldijk Rapenburg), te bevorderen. Vestiging te Stop
peldijk zou wellicht aanleiding geven voor rivaliteit. Een constatering die op papier niet
nader werd verklaard. De neringdoenden kregen bij hun appèl overigens steun van
dertig aspirant-werkneemsters. Zij wezen erop dat het initiatief tot vestiging van de fa
briek "overwegend van Boschkapelle" was gekomen, terwijl negentig procent van de
werkkrachten uit die kern afkomstig was. Bouw van de fabriek 'op Rapenburg' zou de
bereidverklaring tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst in gevaar brengen. Er
werd in Boschkapelle zelfs een commissie in het leven geroepen die de belangen van
de meisjes zei te vertegenwoordigen en campagne voerde met de leus "vertrouwt op
uw voormannen, dan komt het atelier in de Bossestraat". Meijerink zelf kon daar wel
mee leven. Alleen moest in het contract met de gemeente worden opgenomen dat
bij beëindiging door force-majeure aan hem de meerwaarde van gebouwen en grond
ten goede zou komen. Duidelijk stelde hij dat hij onder force-majeure "onvoldoende
mogelijkheid tot personeelsvoorziening" verstond. De opmerking van de aspirant
werkneemsters had blijkbaar toch doel getroffen.
In de vergadering van de gemeenteraad noemde burgemeester Frits Hendrikse de
actie vanuit Boschkapelle dom en onverantwoordelijk. Meijerink en pastoor Vermeu
len van Boschkapelle hadden er hartelijk om gelachen; zij vonden de actie "dwaas".
Hij hield vast aan het uitgangspunt de fabriek te bouwen op de voormalige losplaats.
Foto: Milock-villa in Hulst, een monument.