Jan Oosterbaan: "In de jaren zeventig vond ik dat we naar Denemarken toe moesten. Daar zijn we begonnen in 1973. Tijdens een vakantie ben ik op het idee gekomen." Op het strand in Jutland lag hij met de ogen van een transporteur te kijken. Hij zag tal van kleine vissersbootjes dagelijks met verse vis binnenkomen. Dat was men in Nederland niet gewend. Hier gingen de vissersschepen op zondagnacht weg, om pas op vrijdag weer terug te komen. In Denemarken met zijn 55 verschillende haventjes is het al vis wat de klok slaat. Iedere dag komt er verse vis binnen. "Als we nu eens iedere dag de vis kunnen opladen en die naar Breskens brengen om het van daaruit verder te distribueren", was de gedachte van Jan Oosterbaan. In die tijd waren er nog grenzen. Overal moesten documenten voor worden opge maakt: een bureaucratie die voor veel oponthoud zorgde. Douane erbij, keuringen. Met België en Frankrijk als achterland is de ligging van Breskens uitstekend. Jan Oos- Een wagen van Oosterbaan eind jaren vijftig op het Ledelplein in Oostburg terbaan: "We haalden de douane hier in het gebouw. Van tien wagens groeiden we uit naar een park van twintig tot dertig wagens. We zijn langzaam uitgegroeid tot de grootste vistransporteur in Denemarken. We gingen vanaf hier naar Rungis, Boulogne sur Mer en de Belgische kust. We hadden eerst Nederlandse vis, daar kwam de Deense bij. In plaats van met één of twee wagens gingen we met vijf of zes wagens naar Rungis, de grootste vroegmarkt van de wereld voor groenten, fruit en vis, die Parijs en omstreken van voedsel voorziet. Alleen Madrid is wat de vis betreft groter."

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2008 | | pagina 71