No. i ZEEUWS TIJDSCHRIFT bomen moeten doen, terwijl enkele gebieden dan nog meer of min worden beschermd door het Zeeuwse Landschap, een stichting, die ook veel te weinig bekendheid geniet in onze pro vincie, en die veel meer steun en medewerking verdient. Tot die terreinen van bijzondere waarde, bij ingewijden bekend door heel ons land, maar niettemin verstoken van vrijwel elke vorm van bescherming, behoort de Kaloot, een buitendijks schorren- en strandgebied op de uiterste zuidwestpunt van Zuid-Beveland, na bij Borssele. Waar de naam Kaloot vandaan komt, en wat het woord eventueel betekent, heb ik nog nooit kunnen opsporen. Het zal, als zovele namen van de Zeeuwse stromen, wel een zeer oud woord zijn. Op een kaart van Visser, uit 1632, staat de naam Caloot op een zand plaat in de Wester-Schelde, die lag op de plaats waar nu ongeveer de opening is tussen Spijkerplaat en de Hoge Springer, zuidelijker dus dan het gebied dat nu de naam Kaloot draagt. Vergelijking van kaarten toont ons even eens, dat het terrein vroeger veel breder en langer is geweest. Jaar in jaar uit wordt de Kaloot aangetast en afgeslepen door de stroom, en met grote snelheid verdwijnt wat eerst heel langzaam en geleidelijk werd opge bouwd. Zo is de geschiedenis van Zeeland: opbouwen en afbreken, zee wordt land en later wordt dat land weer zee. Ik heb het eens nagezocht: op een plaats waar men in 1907 bij eb lopen kon, staat nu, ook bij eb, 17 m water, en het strand is daar ruim 260 m teruggeslagen. Nu dient daaruit geenszins te worden afge leid, dat binnen afzienbare tijd de Kaloot zal zijn verdwenen. In de eerste plaats is thans nog niet na te gaan of de stroom weer niet andere banen zal zoeken, en dan bestaat nog de mogelijkheid dat door de inpoldering van het Zuid-Sloe enige invloed op de ont wikkeling en de aanslibbing van de Kaloot zal worden uitgeoefend. Waarom is nu de Kaloot zo'n eersterangs natuurterrein? Men komt bijna in verlegenheid wanneer die vraag wordt gesteld, want er zijn vele redenen, en naar gelang van de belang stelling die men het natuurleven toedraagt, zal de een zeggen: om de fossielen; de ander: om de vogels; de derde: om planten of geologie, en de vierde heel simpel: om heerlijk buiten te zijn, te zwemmen en te zwerven in een onbedorven stuk Zeeuwse natuur. Wanneer we proberen, het geheel zo ob jectief mogelijk te bezien, komen de fossiele schelpen misschien op de eerste plaats. Als vindplaats daarvan is de Kaloot, zij het dan Abrasieterrein

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1950 | | pagina 17