No. i
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
nium een eind maakte, door de keizer als
rechtstreekse leenheer over Zeeland bewesten-
Schelde te erkennen, wist hij, dat de Borselens,
de Renesses, de Catsen en de Kruiningens in
de Vlaams-Hollandse oorlog, die nu onver
mijdelijk was, de kant van de Vlamingen
zouden kiezen.
Behalve het reeds genoemde verlangen naar
een zo groot mogelijke onafhankelijkheid
leefde onder de Zeeuwse edelen ook de wens,
het erfrecht voor de ambachten beter geregeld
te zien. De Zeeuwse lenen bestonden voor
namelijk uit schoutendistricten, hier als in
Holland ambachten genoemd. Zij gingen
alleen over op de zoons, die in deze dan nog
gelijke rechten hadden. Een vergaande ver
splintering (of terugval aan de grafelijkheid,
wanneer manlijke nakomelingen ontbraken)
was hiervan het gevolg.
Van Guy van Dampierre, Floris' tegen
speler, verwachtten de Zeeuwse groten de zo
begeerde verbetering van dit erfrecht en ook
daarom kozen zij zijn zijde. Een onrustige tijd
volgde: in 1290 belegeren de Vlamingen Mid
delburg. Floris reist naar Biervliet, om er met
Guy te onderhandelen. Hij wordt er gevangen
gehouden, tot hij de Vlaamse graaf leenhulde
belooft en de verlangens van de Zeeuwse adel
inwilligt. Maar als Guy hem vrijlaat, trekt
Floris zijn beloften in. Spoedig wint hij terrein:
reeds in 1292 zwerven verschillende Zeeuwse
groten als balling in Vlaanderen rond. Hol
landse benden plunderen in 1295 de Vlaamse
kusten. Wel landt een Vlaams leger op Zuid-
Beveland, maar bij Baarland wordt het ver
slagen. Eindelijk onderwerpt de volhardendste
der Zeeuwse edelen, Wolfert van Borselen,
zich aan de Hollandse graaf. De Vlaamsge
zinde partij in Zeeland scheen daarmee geli
quideerd. Gossesx) schrijft: „Ondanks zijn
eenzelvige onafhankelijkheidszin was het ge
west toch wèl gepaard met Holland".
Dr I. H. Gosses cn Dr N. Japikse: Handboek
tot de Staatkundige Geschiedenis van Nederland.
's-Gravenhage 1927.
Nog eenmaal kozen nadien de grote heren
in Zeeland nu geleid door Jan van Renesse
de partij der Dampierres. Dit was in 1304
toen een Vlaams leger tot het hart van Hol
land doordrong. De debacle bij het Manpad
en de verloren zeeslag op de Gouwe bij Zierik-
zee dwongen de Vlamingen tot ontruiming
van de bezette gebieden. Wel noemde de
Vlaamse graaf zich nog in 1309 ook graaf van
Zeeland, maar enig gezag oefende hij er sinds
zijn grote nederlagen niet meer uit. Op aan
drang van zijn leenheer, de Franse koning,
stemde hij er op een conferentie te Parijs in
1323 in toe, alle rechten op Zeeland bewesten-
Schelde aan de Hollands-Henegouwse graaf
Willem III over te dragen. Een strijd van
anderhalve eeuw om het bezit van de Schelde-
monden was daarmee ten gunste van het
noorden beslist.
Andere dan politieke invloeden van
Vlaamse kant onderging Zeeland zowel enkele
eeuwen vóór als na het verdrag van Parijs.
Zo bezat de Gentse abdij van Sint Bavo om
streeks het jaar 1000 in Zeeland reeds tal van
landerijen, die zij door schenking verkregen
had. Een groot deel van deze goederen lag
in het tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaanderen,
maar ook op Zuid-Beveland was Sint Baafs
bezit aanzienlijk het woord „Beveland" is
volgens sommigen aan de naam van het
Gentse klooster ontleend en zelfs in Zee
land beoosten-Schelde, op Schouwen, had de
abdij gronden in eigendom. Het Gentse
klooster van Sint Pieter verwierf in het tegen
woordige Zeeuwsch-Vlaanderen uitgebreide
bezittingen.
Behalve deze twee kloosters van Bene
dictijnen ontplooiden in de 12e en 13e
eeuw vooral de abdij van Duinen bij Veurne
en het klooster van Ter Doest bij Lissewege
stichtingen van de Cisterciënsers hier
grote activiteit. De Cisterciënsers namen leke-
broeders aan, die zich uitsluitend met handen
arbeid bezig hielden, d.i. in onze streken
vooral landbouw, bedijking en oeververdedi-
3