ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
heeft hij hiervan nog een kopie vervaardigd14).
Hij moet evenwel niet op de hoogte geweest
zijn van het feit, dat de polder Orizand in
deze jaren nauwelijks meer bestond of beter
gezegd sinds 1639 geïnundeerd was. Na 1620
was de stroomaanval in kracht toegenomen en
men had opnieuw inlagen moeten leggen. De
toestand was in 1634 zo, dat men dacht dat
de polder over drie of vier jaar niet meer in
„essie off weesen" zou zijn, „vermits den
grooten ende harden affbraecke int noorden
tegens den haeven van Zierikzee". Op St.
Maartensdag 1639 (11 Nov.) inundeerde de
polder en ofschoon pogingen werden gedaan
hem te „herverssen", kwam het zover niet15).
Het verlies van een gedeelte van deze „wal"
voor Noord-Beveland zou zich spoedig wre
ken. De herbedijking van dit eiland was in
tussen doorgegaan; zo ontstonden de Nieuw-
Noord-Bevelandpolder (1616), de Frederiks-
polder (1641), de Wissenkerkepolder (1652)
en in het noorden de bedijking van een gedeel
te van de Laeyeplaat: de polder Oud 's-Gra-
venhoek (1657), grenzend aan de polders Oud
en Nieuw-Noord-Beveland. In het bedijkings
octrooi van Oud 's-Gravenhoek wordt ge
sproken van een „swaere en kostelicke
dijckagie"16) en niet ten onrechte, want door
het wegvallen van het oostelijk gedeelte van
Orizand kreeg de noordkant van Noord-Beve
land de krachtige ebstroom te verduren. De
landhonger was echter dusdanig, dat men in
1665 het overgebleven zuidwestelijke brokje
van het eiland Orizand bedijkte onder de
naam van Ouweleck of West-Orisande. Merk
waardig is, dat in het octrooi 1T) van deze
polder wordt gezegd, dat de rentmeesters Be
oosten Schelde het recht van de grafelijkheid
in deze polder goed moeten bewaren „soo ten
respecte van 't gene uyt 't Fael ofte oude
Reviere de Schelde daer binnen mocht werden
beslooten, als ten respecte van de Ambachts-
heerlijckheyt de Graeffelijckheyt over het
voorn, gors competerende". Hier wordt dus
over het Faal als de oude rivier de Schelde
gesproken. Het poldertje Ouweleck bleef niet
lang een eilandje, maar werd door de bedijking
van Nieuw 's-Gravenhoek vastgehecht aan
Noord-Beveland. Ouweleck, Nieuw- en Oud
's-Gravenhoek vormden nu een soort drieluik
met Nieuw 's-Gravenhoek als middenpaneel.
De gevolgen van de strocmaanval op deze
poldertjes bleven niet uit. De notulen van de
Staten van Zeeland van 30 Mei 1675 leren ons
de situatie kennen 1S). Zowel door de vloed
als ebstroom namen de oevers van deze polders
zo af, dat wanneer hierin niet direct werd
voorzien zij zeker zouden inunderen. Door de
geringe grootte van de polders waren de ge
landen niet tegen de kosten bestand. Hu'p was
noodzakelijk, want inundatie zou nadelig zijn
en gevaar opleveren voor heel Noord-Beve
land. Verder werd de Staten nog medege
deeld hoe nog „in versche memorie" lag, dat
wanneer niet geweigerd was, één schelling per
gemet op te brengen „in die quartieren", het
eiland Orizand had kunnen behouden worden
en verbonden had kunnen worden met Noord-
Beveland. Het „verloop" van Orizand had
Noord-Beveland 4 a 500.000 gulden gekost
behalve nog de zware jaarlijkse onderhouds
kosten die door het verlies noodzakelijk waren
geworden. Verzocht werd, dat enige heren ge
kozen zouden worden om „de gelegentheyt
van de saecke" te onderzoeken. Men besloot
drie heren uit Zieriksee, Goes en Tolen te
committeren „om occulaire inspectie te neemen
van de gelegentheyt van de voorn, dry
poldertiens en andere dijckage daer ontrent
gelegen".
De uitslag van de inspectie en de eventuele
maatregelen zijn ons niet bekend, maar feit is
dat de stroomaanval de polderbesturen noopte
steeds nieuwe inlaagdijken te leggen. De kaart
van Visscher 1690) laat als overblijfsel van
Orizand nog een kleine zandplaat zien. Eb-
en vloedstroom hadden nu vrij spel, niet meer
gehinderd door het halvemaanvormige eiland,
dat eeuwenlang in 1361 werd het reeds ter
bedijking uitgegeven 1!l), die niet doorgegaan
is Noord-Beveland tot een natuurlijke be
scherming had gediend. Ten zuiden van de
44