ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 Parma, waardoor de in dit gebied pas gestichte Hervormde kerken niet langer tot openbaring konden komen, behalve in Terneuzen. Immers, in November 1583 landde de latere schoonzoon van Prins Willem I, Graaf Filips van Hohenlohe met 19 vendels meest Duitse huursoldaten in Terneuzen, versterkte het plaatsje en liet even daar buiten, aan de weg naar Axel, een schans opwerpen, weldra on officieel de Moffenschans genoemd. De Hervormde kerk van Terneuzen voegde zich nu voorlopig (daar ze afgesneden was van Vlaanderen) bij de Classis Walcheren. De garnizoens-predikant Wijst Meersen nam in 1584 ook de verzorging van de Terneuzense gemeente op zich. In datzelfde jaar (1584) verkreeg Terneuzen stadsrechten (o.a. een Woensdagse weekmarkt en een van Axel onafhankelijke rechtbank). De bevolking nam wat toe. In dat Terneuzen nu kwam de toen 26- jarige Hondius. Vrijgezel als hij was (en bleef), woonde hij eerst enige jaren met een nicht als huishoudster samen, maar, bevriend geraakt met Johan Serlippens, burgemeester van Axel, Terneuzen en Biervliet, en diens echtgenote Johanna de Burchgrave (verwant met een van Hondius' vrienden Daniël Hein- sius), heeft hij zijn verder leven geheel of bijna geheel op de Moffenschans doorgebracht. Deze schans was inmiddels van bestemming veranderd. Toen Maurits 17 Juli 1586 Axel had veroverd (de Moffenschans was zijn uit- val-basis), verminderde de militaire waarde van deze versterking tengevolge van het in richten van andere fortificaties op het Eiland van Axel. De bezetting verdween en Serlippens, die de schans met bijbehorende gronden had ge kocht, maakte er een buitenplaats van. Hier nu heeft Hondius geleefd en gestreefd, hier heeft hij zijn befaamde kruidentuin aangelegd, hier is zijn groot gedicht de „Moufe-schans"1) geboren. We willen nu verder in dit artikel alleen de mens Hondius nader beschouwen, zoals hij uit dit grote gedicht zich aan ons voordoet. We doen dit, omdat we van oordeel zijn, dat de studies van J. G. Frederiks2) en P. J. Meertens 3) over Hondius hem in dit opzicht niet geheel recht doen. Er is verondersteld, dat Hondius liever de kruidkunde beoefende dan de theologie.4) Hiermee mag niet bedoeld zijn, dat hij de theologie verwaarloosde, want naar zijn eigen zeggen, las hij veel in de Bijbel en in „wercken van devotie"5). Als we verder lezen, dat de Moufe-schans „van vrijwel de eerste tot de laatste bladzijde in mineurtoon (is) geschreven,"6), dan is deze bewering zo sterk overdreven, dat we ze on juist kunnen noemen. Zeker, Hondius klaagt op soms bittere wijze over onaangename gezindheid jegens hem, over de zondigheid in doen en laten van de mens, en als hij het heeft over Spanjaarden, Roomsen, Jezuïeten, Wederdopers of andere „werregeesten"7), wordt hij al heel scherp. Maar in al die vele en lange beschrijvende passages van de Moufe-schans beluisteren we vaak de opgewekte toon van een nuchter en vroom man. Want als vroom en nuchter doet ons zijn gedicht hem kennen. Men leze zijn morgengebed (495), zijn „dagelicks gebedt" (519) of passages als de volgende, waaruit zijn Christelijk gestemd gemoed, dat zich alleen aan Gods Woord wil onderwerpen, duidelijk spreekt: valter eenich schil, Swijghen alle beyde stil. Neusen in den Bibel steken. Hooren onsen Rechter spreken, Die ons in zijn eyghen tale Velt het vonnis van den strijt En de schillen altemale Maeckt van ons gheloove quyt. Sijnen Soon die 't alles weet Is den eenighen Propheet Die ons al den raet beschreven Van zijn Vader heeft ghegheven. Doch soo heeft zijn eijghen Vader Ons ghegheven dieren last 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1950 | | pagina 24