No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Van te blijven allegader Op zijn stem en woort ghepast. Deze stemme van den Heer Leght ans al de schillen neer; Als wy maer ons metter ganghen Geven onder haer ghevanghen; En niet meer en willen weten Dan Godt seker ons uyt leght. Tis een wijsheyt te vergheten Dat den Bibel niet en seght (333). Het slot van zijn schoon avondgebed (486) roept even de garnizoenssfeer van Ter- neuzen op: Dus 't gebedt voor God gedaen Wel gerust te bedde gaen Genen trommel breect ons rusten Geen geroep van qui va la. Elck een slaept naer 's herten lusten Van dat hy te bedde gae. Straet geluyt noch clock geschal Steesche loopers dronckaers mal En den snater der trompetten Onze droomen niet beletten. Af en toe spreekt hij als boetprediker( zoals zovelen in de 17e eeuw): Ghy dan Seeland dien in Treve Rust en vre ghegheven wert; En in oorlogh wert gegeven Van den heer een leeuwen hert: Weet voorseker dat u Godt Naer den reghel en ghebodt In zijn woort u voorgeschreven Maent met aendacht voorts te leven. Weest voorsekert dat den segen Die u Godt ghegeven heeft Sal u schouders over wegen Soo ghy naer zijn wil niet leeft. En de chrijg die uwe steden Heeft verbetert en verrijckt Sal u onder voeten treden Soo ghy van den heere wijckt. Zijt godsdienstich inder daet; Weert u pracht en overdaet. Vreest den heere t' aller stonden. Myt zijn straf en uwe sonden (460).8) Onzuiverheid in de leer in de kerk kwam in die tijden minder voor dan onzuiverheid in het leven. Als we eens nagaan, waartegen de Terneuzense predikanten van de 17e eeuw (en werkelijk niet alleen die van Terneuzen) in 's Heren naam meenden te moeten optreden met censuur of afhouding van het H. Avond maal, dan zien we, dat die goede oude tijd, ook in kerkelijk en geestelijk opzicht alleen in de idealiserende fantasie van sommigen be staat. De notulen van de kerkeraad zijn wel voor 113 deel met tuchtzaken gevuld, als daar zijn: „publieke kyvagie, huiskrakeel, loogentaal, dronckenschap en naghtloopen, onderlinghe questie, hoererije en overspel, onbehoorlijke samenlevinghe, het speelen met teerlingen en kaerten, vooral by naghte in de herberghe, het vloecken, het vechten, insonderheid met messen, den kerckenraet geaffronteert te hebben, ongodsdienstigheit, het versuim van de openbare godsdienstoeffeningen, disorder in de kercke verwecken"9). Nu is een boetpredikant nooit geliefd bij velen en wekt hij weerstanden op, als hij niet vaag en in 't algemeen, maar duidelijk en con creet zonden en misstanden aanwijst. En dat deed de Terneuzense pastor, zodat we ons heus met behoeven te verwonderen, dat hij hem on welgezinde Terneuzenaren kreeg, dat hij over de tong ging. Hij klaagt daarover, maar zijn dergelijke klachten nu voldoende grond om vragenderwijs te suggereren, zoals Dr J. G. Frederiks doet: „Kan hij zich mis schien wat weinig met zijn parochianen inge laten hebben, om zich meer met zijne tuinen en het „cantoor" te bemoeien?"10) Bovendien, hoe klein was met de kerkelijke gemeente van Terneuzen. In 1741 (120 jaar na het verschijnen van de Moufe-schans) telde ze slechts 298 lid- 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1950 | | pagina 25