ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
maten, bovendien is ze na Hondius' dood nog
zo gegroeid, dat een nieuw kerkgebouw nood
zakelijk werd. Een wetenschappelijk begaafde
dominee van zo'n kleine gemeente kan nog
wel tijd voor liefhebberij-studie overhouden.
Veel viel er te vermanen in Terneuzen, als
men hem geloven mag. Hij vaart vinnig uit
o.a. tegen de kleding, de modezucht van zijn
schaapjes (en ergert zich zo aan wat Huygens
in 1622 in zijn Costelick Mal zou critiseren).
Jaloersheid schijnt al heel veel voor te
komen:
„Selver dit ons cleyn convent
Over Schelde quaelck bekent
Berst van nijt en alle sonden
Die voor mackers by de nijt
Meertendeels zijn bevonden
En de liefde maecken quijt.
D'eenen wijnckel is te groot.
D'ander backt te witten broot
Desen maeckt te groote vieren
Drinckt te vele wyns en bieren.
Heeft hy van den Heer vercreghen
Meer dan sijn gebueren doet;
Men benijt hem 's Heeren zegen
Die elck naer sijn wille voet.
Oock selfs dit ons speelgedicht
Velen swaer op t' herte licht;
En daer ander in verblijden
Mijnen stijl sy my benijden (28).
En als hij zijn reis naar Vlaanderen vertelt,
schrijft hij, dat de Vlamingen net zo handelen,
Als men hier ter Neusen doet:
Veel beloven, weynich geven,
Is den ordinairen voet (317).
Het zou niet oninteressant zijn nog na te
gaan het verhaal van de drie door hem onder
nomen grotere reizen of hem in zijn verhou
ding tot vrienden en bezoekers (als Cats,
Prins Maurits, Daniël Heinsius, zijn Axelse
collega Nathan Vay, e.a.) te leren kennen of
hem als botanicus aan het werk te zien.
Uit het bovenstaande mogen we echter wel
de conclusie trekken, dat hij de zedenleraar en
zieleherder is, die de wolven van zijn schapen
wil afhouden en zijn gezindheid wordt het
best getypeerd met de woorden:
„Siet om leege en denkt om hooge" (73).
Dr J. WESSELING
1) De volledige titel luidt: Dapes inemptae of de
Moufe-schans, dat is, de soeticheydt des buyten-levens,
vergheselschapt met de boucken. Afgedeelt in X gangen
(Leiden 1621). Deze editie van 1621 is 10 X zo uit
gebreid als de in 1619 verschenen druk.
2) In Tijdsch. voor Nederl. Taal- en Letterk. 1886.
3) In Letterkundig Leven in Zeeland in de 16e en
de eerste helft der 17e eeuw (1943).
4) P. J. Meertens Letterk. Leven in Zeeland 342.
■J) Moufe-schans, 513.
G) Meertens, 350.
7) Met voldoening constateert hij, dat in het Land
van Axel zich niet van die dwaalgeesten ophouden:
„lek en houfde niet te vreesen,
Soo ons Nederlant geheel
Waer hier af soo wel generen,
Als het cleyne Vlaemsche deel
Dat by ons hier wert bebout;
Daer hem geenen Dooper hout
Noch geen ander werregeesten;
Geen geteeckent van de beeste
Hebben hier haer devotaren,
Die verwesen zijn van hier,
Tsamen met de bedelaren
Wt ons ambacht en quartier (398).
100 jaar later blijkt in deze streek de zuiverheid
in de leer nog weinig bevlekt, want in 1714 merkt de
kerkeraad van Zaamslag in een missive tevreden op,
dat in de gemeente de verderfelijke gevoelens der
Hattemisten en z.g. Hebreeën niet gehuldigd worden
en dat ook geen Vrijgeesten of God verloochenende
Libertijnen aanwezig zijn. (J. v. d. Baan Geschiedk.
Beschr. v. Zaamslag, 315).
8) Vgl. de tirade na de regels over het verdwenen
Roemerswaal (476).
9) v. d. Baan, 209. Vgl. De Hervormde Gemeente
van Ter Neuzen en hare Leeraren, 28.
10) Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 1886, 128.
52