Het functioneel verband tussen de bevolkingsaanwas en de
welvaartsontwikkeling in Zeeland
No. a
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Mannen: Vrouwen:
Groningen, Friesland
en Drente 197 65
Overijssel, Gelderland,
en Utrecht 3-i3° 4.216
Noord-Holland en
Zuid-Holland r 9.3 5 2 22.554
Noord-Brabant en
Limburg 3-7^6 4-189
Van belang in dit verband is, dat in Zee
land het aantal vrouwen ten opzichte van het
aantal mannen voortdurend daalt. Vergelijkt
men dit verschijnsel over ruime tijdsbestekken,
dan ziet men, dat in 1830, blijkens de uit
komsten van de toen gehouden volkstelling
per 1000 mannen 1047 vrouwen aanwezig
waren. Dit gemiddelde loopt geleidelijk terug
tot 1008 einde 1920. Maar nadien zet deze be
weging zich verder voort met als resultaat, dat
men einde 1930 per 1000 mannen met meer
dan 998 vrouwen aantreft. In 1947 zijn de ver
houdingen weer verder verschoven: er worden
131.293 mannen tegenover 129.507 vrouwen
geteld, gevende hiermede een verhouding
van 1000 987! Wederom een daling dus. Dit
verschijnsel is niet dan slechts zeer ten dele
toe te schrijven aan een sterkere mortaliteit
onder de vrouwen dan onder de mannen, maar
in hoofdzaak aan het feit, dat de emi
gratie naar andere gewesten onder de vrouwen
groter is dan onder de mannen. Opvallend bij
de uitkomsten van de telling van 1947 was
dan ook in Zeeland, dat tussen het 20ste en
40ste jaar op alle leeftijden meer mannen
werden aangetroffen dan vrouwen. Tot en
met het 22ste of 23 ste jaar is dit niets bij
zonders, maar na deze leeftijden valt dit ver
schijnsel sterk op. Het is mede een gevolg hier
van, dat veel ongetrouwde vrouwen van die
leeftijden naar de grote steden of andere centra
trekken, waar zij in verschillende betrekkingen
of door een huwelijk gemakkelijker hun weg
vinden dan op het platteland.
Het bovenstaande is tevens van invloed ge
weest op de opbouw van de bevolking van ons
gewest naar de leeftijden, welke hier en daar
afwijkingen van de elders en de voor ons land
in zijn geheel gevonden waarden vertoont.
Wellicht bestaat er gelegenheid om later op
dit punt nog nader terug te komen.
Jhr Mr J. SCHUURBEQUE BOEI JE
Het artikel van de heer Schuurbeque Boeye
belicht op interessante wijze de demografische
status van Zeeland. Schrijver geeft daarbij
een moment-opname per 31 Mei 1947, een
statische diagnose, die tevens de ontwikkelings
tendenties illustreert, welke in het eerste deel
van zijn artikel werden blootgelegd. Daar van
mijn kant reeds een bijdrage over dit onder
werp klaar lag kon ik de verleiding niet weer
staan enkele van de door de heer Schuurbeque
Boeye gestelde problemen nader te onder
strepen en toe te passen.
Het vraagstuk van de bevolkingsgroei is
voor Zeeland belangrijk genoeg om hiervoor
enige extra plaatsruimte beschikbaar te stellen.
Immers in de ontwikkeling van het zielental
de vorige schrijver wees er terloops op
weerspiegelt zich de economische welvaart:
hoe groter de laatste is, hoe meer mensen er
worden aangetrokken. Omgekeerd is een
zekere groei van de bevolking noodzakelijk
om ruimte te bieden aan nieuwe economische
activiteiten, waaronder ik vooral de industriële
bedrijvigheid met zijn relatief groot opne-
mingsvermogen versta.
Sinds 1870, omtrent het begin van de pro
ductieorganisatie, die gemeenlijk met het
Hochkapitalismus wordt aangeduid de
33