ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
periode van de moderne groot-industrie
steeg de bevolking van Zeeland met 147
die van Nederland met 267 Bedroeg het
aandeel van de Zeeuwse bevolking in 1870
5 van de Nederlandse bevolking, in 1950
was dit nog slechts 2,6 Uiteraard hangt dit
samen met de concentratie van de beroepsbe
volking in andere provincies.
Beroepsbevolking in de provincie Zeeland.
1889
1899
1909
1930
1947
Industrie
14.807
16.459
18.913
24.521
28.944
Landb. en Visserij
38.039
42.653
42.720
42.010
39.560
Handel en Verkeer
11.094
12.779
13.737
20.098
22.489
Overige beroepen
10.348
13.444
12.981
13-023
15.885
Totaal
74.288
85.335
88.351
99.652
106.878
Terwijl b.v. de beroepsbevolking werkzaam
in de industrie in Nederland van 782.382 in
1909 tot 1.427.919 in 1947 (met 83 steeg,
bedroeg deze groei voor Zeeland 53 Uit
bovenstaande tabel blijkt voorts, dat de be
tekenis van de landbouw zelfs in absolute zin
is afgenomen.
Bevolkingsgroei per eilandvoor Zeeland
(1889 100).
1889 I948
Schouwen-Duiveland
23.140
23-5ii
(101,6)
Tholen en St. Philipsland
16.357
17.796
(108,8)
Noord- en Zuid-Beveland
46.183
66.197
(143.3)
Walcheren
47.911
69933
(146,0)
West Zeeuwsch-Vlaanderen
24-773
26.270
(106,0)
Oost Zeeuwsch-Vlaanderen
40.161
60.859
(151.5)
Uit de bevolkingsgroei per „eiland" blijkt
het belang, dat de welvaartsontwikkeling heeft
voor het zielental.
Schouwen-Duiveland, Tholen en St. Phi-
lipsland en West Zeeuwsch-Vlaanderen -
overwegend landbouwgebieden stagneren in
hun bevolkingsontwikkeling. Voor (Noord
en) Zuid-Beveland is de groei te verklaren uit
de ontwikkeling van de tuinbouw (vooral
Kapelle en Krabbendijke) en de visserij
(Yerseke), de centrumfunctie van Goes (Han
del en Verkeer) en de verkeersfunctie van
Wemeldinge en Kruiningen-Hansweert (Ka
naal door Zuid-Beveland). Voor Walcheren
gelden als verklarende factoren: de stijgende
industriële betekenis van Vlissingen, Middel
burg en Souburg en de ontwikkeling van de
visserij (Arnemuiden).
In Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen ontwikkelde
in die tijd de industrie zich zeer sterk (Kanaal
van Terneuzen naar Gent met vele grote in
dustrieën, vooral op het diepe vaarwater ge
oriënteerd en Hulst en omgeving met vele
textielbedrijven, vlasserijen en klompen
makerijen).
Klaarblijkelijk konden dus velen in Zeeland
geen werk vinden. Dat dit verschuivingen op
leverde werd uit het voorgaande artikel duide
lijk. Uit een artikel van Ir. L. H. J. Angenot
(„Bevolkingsvermeerdering en bevolkingsver
spreiding") is onderstaand overzicht overge
nomen ter illustratie van deze dislocaties.
Migratie-saldo gemiddeld per jaar.
Groningen vertrekoverschot 1400 sinds
1890.
Friesland vertrekoverschot 2400 sinds
einde 19e eeuw.
Drente tot 1924 vestiging en vertrek
in evenwicht.
19241932: vertrekoverschot
3500; 19321939: vertrek
overschot 600.
Overijssel vestiging en vertrek sinds
1890 in evenwicht.
Gelderland - vestiging en vertrek sinds
1890 in evenwicht.
Utrecht 1905 1914: vertrekoverschot
1000.
19141939: vestigingsover
schot 2000.
N.-Holland sinds 1910 vestigingsoverschot
4800.
Z.-Holland sinds 1910 vestigingsoverschot
3400.
Zeeland vertrekoverschot 2000 sinds
einde 19e eeuw.
N.-Brabant tot 1914 vertrekoverschot
1600;
sinds 1914 klein vestigings
overschot.
34