No. 3 ZEEUWS TIJDSCHRIFT graag in de waan dat ze de natuur alleen maar een klem beetje helpen. Maar het wordt wat anders, als die bezoeker zich schaart bij de en kele onpractische natuurbeschermers die alles willen behouden en fel in het geweer komen, als er ergens een rij bomen wordt gekapt of een polder opnieuw wordt verkaveld. Dan moet hem verteld worden van de zorg van de boer om boerderij en boomgaard; verteld wor den dat niet de schoonheid, maar de welvaart het eerste doel is van het boerenwerk; verteld worden dat de boer met zijn huis en zijn hof er met is voor de stoffering van het land schap, maar ons schone land helpt behoeden tegen verarming en verval; verteld worden dat de schoonheid, zowel in de natuur als in de kunst, nooit wortel is, maar altijd bloesem! Als dat zo is, dan zal een laag hangend rieten dak boven een paar groenig zwarte planken van een half ingezakte boerderij een romantisch schilder kunnen inspireren tot een schilderij, dat wellicht zal ontroeren, omdat het iets uitdrukt van de beperktheid en de vergankelijkheid van de mens, maar dan zal dat nooit het ideaal kunnen zijn van de be schouwer, die zich er van bewust is dat hij in een Zeeuwse polder staat op een bodem, die met een spa en een kruiwagen door mensen is drooggelegd en door mensen wordt droogge- houden. Want dan beseft die beschouwer dat historie en traditie hem hier richten op het werk van mensenhanden. Vrijwel heel ons lie ve vaderland is door mensen gemaakt, en dan kan nooit slechts het behoud, maar alleen de volmaking het doel zijn van ons werk. Dit is een zaak van het verstand, omdat we weten dat stillstand onmogelijk is en verval betekent en dit is zaak van het hart, omdat alles wat ons iief is in directe relatie staat met de ge meenschap waarin wij leven. Wat dit alles met het toekomstig aspect van de Zeeuwse boerderij te maken heeft? Niet veel! Wat dit met het toekomstig aspect van het Zeeuwse platteland te maken heeft? Vrij wel alles! We weten nu zo langzamerhand wel dat van het leven „eens gerusten landmans", dat Poot bezong, niet veel meer overbleef dan een productie-proces, dat gebonden is aan de gang van de seizoenen, en de vreugde om zijn werk te doen in dienst van het gezin en van de gemeenschap waarin de boer leeft. Het enige en fundamentele verschil tussen de industriële productie en die in de agrarische bedrijven, ligt in het feit dat een boer kweekt en de fa brikant maakt. Daarom blijft het boerenwerk gebonden aan de natuur en kan hij het pro ductie-proces alleen verbeteren, maar nooit versnellen of vertragen, uitbreiden of inkrim pen. Zoals elke industrie hebben de boeren te- samen met de gemeenschap, waarvan zij als voedselproducenten het naakte bestaan ver zorgen, een enorm research-apparaat opge bouwd Cultuurtechnici, consulenten op allerlei spe ciaal vakgebied, de wetenschappelijke leiders van laboratoria en proefvelden, met hun me dewerkers en de chemici, de werktuigbouwers en de economen zetten dagelijks de resultaten van de theoretische wetenschappen om in practische adviezen voor de bedrijfsvoering in de land- en tuinbouw. En de boer, toegerust met een zaaiplan dat opgesteld is op een nauw keurige marktanalyse, rentabiliteitsberekening en cultuurtechniek, en voorgelicht over allerlei biologische en chemische bodemreacties, voor zien van de meest ingenieuze werktuigen, zaait, poot, wiedt en wacht af in het oude huis, dat bij z'n grote, zwart geteerde schuur staat, of de oogst goed zal zijn. Aan dat huis en die schuur is in de loop van de eeuwen niet veel veranderd. Deze Zeeuwse boerderij is één van de vormen van het frankische boer derij-type dat in het zuiden van ons land werd gebouwd. De oudste vormen die we nog kennen zijn met betrekkelijk lage houten wanden opge trokken en hebben een hoog rieten dak, met dakhellingen van ongeveer 50°. De dorsvloe ren, dus de inritten van de schuur, liggen, soms vier in getal, tussen de tasvakken dwars op de langsrichting en de grote mendeuren steken 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 13