De vlasindustrie op Schouwen-Duiveland
No. 3
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Met de vlasindustrie is het in Nederland een
enigszins wonderlijke zaak. Dit hangt hier
mede samen, dat het voor een modern in
dustrieland zeer ongebruikelijk is om binnen
landse grondstoffen onbewerkt uit te voeren
en zodoende de verdiensten, die met verede
ling der producten gepaard gaan, aan anderen
over te laten. Dit „koloniale" verschijnsel doet
zich nog voor op gebied van vlas, hetgeen,
behalve het directe nadeel van derving van
werkgelegenheid en winstkans, nauwe gebon
denheid aan het weinig bestendige internatio
nale prijsniveau van de half-fabrikaten met
zich mee brengt.
De oppervlakte waarop in ons land vlas
wordt verbouwd bedraagt jaarlijks ongeveer
20.000 ha en ligt geheel op zeeklei. Van
de opbrengst, die tot de beste kwaliteiten ter
wereld behoort, wordt circa 40 °/o (8.000 ha)
onbewerkt naar België geëxporteerd! Zonder
de Benelux-gedachte geweld aan te doen kan
met recht worden gesteld, dat onze relatief
zwakke economische positie tot wijziging in
deze ongunstige verhouding noodzaakt. Het is
de bedoeling tegen deze achtergrond de vlas
industrie op het eiland Schouwen-Duiveland
te bezien.
Het aantal bewerkingen dat moet geschie
den, alvorens uit de substantie van een aantal
vlasstengels een linnen weefsel ontstaat, is zeer
groot. Men kan deze bewerkingen verdelen in
drie groepen, namelijk i° voor de winning
van de vezel, 20 voor de vervaardiging van
het garen en 30 voor de samenstelling van het
weefsel. Terloops kan worden opgemerkt dat
Nederland voor de vlasvezelindustrie matig
voorzien is van bedrijven uit de eerste groep,
slecht van bedrijven uit de tweede groep
(vlasspinnerijen) en tamelijk goed van bedrij
ven uit de derde groep (linnenweverijen). Een
zeer onevenwichtige opbouw dus.
Indien er sprake is van „vlasindustrie", zo
als op Schouwen-Duiveland, worden als regel
bedrijven uit de eerste groep bedoeld. De eer
ste bewerking hierbij is het repelen, d.i. het
verwijderen van het oliehoudende lijnzaad uit
het strovlas. Deze bewerking heeft met de ve
zelwinning als zodanig niets uitstaande en is
in dit artikel verder buiten beschouwing ge
laten. De eigenlijke vezelbewerkingen zijn het
roten, braken en zwingelen.
Bij het roten wordt de kleefstof (pectine),
die de vezels met de buitenbast en de houtige
kern verbonden houdt, langs biochemische
weg opgelost. Dit kan gebeuren door de vlas
stengels op het land uit te spreiden en aan
meteorologische invloeden bloot te stellen
(dauwroot) of op een snelle manier door de
stengels een tijdlang in een bak met lauw water
te houden (warmwaterroot).
Tijdens het braken wordt de kern in een
groot aantal stukken gebroken, die door het
zwingelen uit de vezels worden verwijderd.
Het zwingelen geschiedt, door het vlas te
bewerken met grote houten spanen. Deze spa
nen zijn bevestigd aan een draaiende as. De
strengen vezels, die men zodoende overhoudt,
noemt men vlaslint. Evenals bij het roten heeft
men ook hier de arbeidsintensieve methode
(zwingelmolen) en de kapitaalintensieve
(zwingelturbine).
Op Schouwen-Duiveland wordt van alle
vlassersgebieden in Nederland het dauw-
roten en de zwingelmolen nog het meeste in
ere gehouden. Zo komt het dat zich in dit
gebied thans een ontwikkeling voltrekt, die in
andere bedrijfstakken dan vlasserijen soms al
honderdvijftig jaar geleden plaats vond. Het
betreft hier de overgang van huisnijverheid
naar fabriekmatige voortbrenging. Deze om
schakeling gaat gepaard met uitschakeling van
x) De vlassersgebieden in Nederland zijn: 'Zeeuwse!:-
Vlaanderen (45 van de Nederlandse vlasindustrie},
het eiland IJsselmonde en omgeving, N.W. Noord-
Brabant. N.W. Friesland en Schouwen-Duiveland.
67