No. 3
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
was, die men er sinds lang tevergeefs zoekt.
Wanneer zijn naam er niet onder stond, zou
niemand in de dichter van deze alexandrijnen
die van de liederen uit de Gedenck-clanck
hebben gezocht. Valerius' enige bijdrage aan
de bundel is terwille van het stichtelijk karak
ter dat ze draagt in de afdeling Hemel-sang
geplaatst, maar dwars door alle stichtelijkheid
heen ontwaart men in dit zwierig getekend
zomerlandschap telkens de dichter, ontvanke
lijk voor de schoonheid van de natuur en het
veelstemmige koor der vroege vogels.
Men doet onjuist, de Zeeusche Nachtegael
te zien als de uiting van een Zeeuwse dichter
kring, want daarvan is stellig geen sprake ge
weest. Een aantal dichters, waarvan de meeste
elkaar uit hoofde van hun maatschappelijke
positie vrij goed of zelfs heel goed kenden,
heeft om de vitters uit Holland de mond te
snoeren alle krachten bijgezet om een bundel
poëzie uit te geven, die er mocht zijn. Daar
voor is de hele ban en de achterban opgeroe
pen, de allerjongsten niet uitgezonderd. „Soo
ghy dan, leser", schrijft de uitgever in zijn
inleidend woord, „redelijck, en cunst-gunstich
zijt, strijckt dan voortaen een sachter vonnis
over onse Zeeusche eylanden, en de inghesete-
nen van dien: en denckt, datter veel misleydt
zijn gheweest over de naam van Zeeusche-
Nachtegael". Men ziet de Amsterdamse dich
ters meesmuden!
Jan Pietersz. van de Venne heeft geen ge
legenheid gekregen, de bundel opnieuw ter
perse te leggen; hij stierf al in het voorjaar
van 1625. Toch is het boek tot drie keer her
drukt (Rotterdam, 1632; Amsterdam, 1633 en
1651), maar in weinig verzorgde uitgaven.
Moet men uit deze Hollandse drukken opma
ken, dat er in Holland toch groter belang
stelling voor deze Zeeuwse gedichten was dan
in het land van herkomst zelf?
P. J. MEERTENS
57