No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
vrijheid van eredienst zwaarder dan het be
houd van de naam der kerk. Tot de onverzet-
telijken behoorde Budding, wiens leuze was:
Geen nieuwe namen voor de echte zonen van
het huis. Ook wat de invoering van de nieuwe
psalmen betreft, namen de meesten van zijn
geestverwanten een milder standpunt in dan
hij. Een en ander leidde tot wrijvingen en uit
eindelijk tot Buddings ontslag als herder en
leraar.
Van der Meulen was zijn opvolger. Ook
deze preekte aanvankelijk nog in schuren en
soms in het open veld. Bij een van die gele
genheden ergens in het land van Axel
stonden plotseling twee gewapende rechtsdie-
naren voor de boerenwagen, die tot kansel
diende. Zij gelastten de gemeente „in naam
des Konings" uiteen te gaan, waarop Van der
Meulen repliceerde „in naam van de Koning
der koningen", dat het hem opgedragen was
hier het evangelie te verkondigen. De collecte
bracht die dag voldoende op om de onver
mijdelijke boete, dit keer twee honderd zestig
gulden, te voldoen.
In de jaren '40 maakte de afscheidingsbe
weging belangrijke voortgang. De gemeenten
Nieuwdorp en Wolphaartsdijk stonden in
1842 sterk genoeg om een eigen predikant te
beroepen, Middelburg volgde in 1844. Axel,
Terneuzen en Zaamslag stelden in 1846 samen
een voorganger aan. Tussen 1836 en 1845
scheidden zich alleen te Zaamslag honderd
zes en dertig personen af. Van de groei der
beweging werd ook melding gemaakt in de
Jaarverslagen van de gouverneurs der pro
vinciën. In dat van de gouverneur van Zee
land over het jaar 1843 vinden we: „Het ge
tal afgescheidenen van het Hervormd Kerk
genootschap is in het afgeloopene jaar toe
genomen. Onder hen wordt echter minder dan
vroeger weerstrevigheid bespeurd in het op
volgen der bestaande bepalingen ten aanzien
van het oprigten van afzonderlijke kerkge
meenten of het houden van godsdienstige za-
menkomsten." Voor hierbedoelde samenkom
sten konden de plaatselijke besturen dispen
satie verlenen, op grond van een K.B. van
1836; de belanghebbenden waren dan ver
plicht naam en woonplaats van elk der deel
nemers op te geven en daarbij ook dag en uur
van samenkomst. De positie der afgescheide
nen was in deze jaren die van tweederangs
burgers: afhankelijk van de goedgunstigheid
van administratief personeel; voor zover zij
tot de werknemers behoorden, dikwijls be
dreigd met ontslag en als neringdoenden maar
al te vaak van clandisie verstoken.
Toen in de jaren 1845 en 1846, jaren van
barre armoede o.a. door het optreden van de
aardappelziekte, de grote trek van West-Eu
ropa naar Amerika begon, weken ook duizen
den afgescheidenen uit. Er werd een „Zeeuw-
sche Vereeniging ter verhuizing naar de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika" in het
leven geroepen. In feite was dit een organi
satie van afgescheidenen. Het reglement der
vereniging vermeldt onder de motieven voor
de emigratiebeweging: ten tweede ver
langen wij uit de knellende banden in het
kerkelijke, verlossing. Daarenboven grieft
het ons, dat wij een massa van valsche gods
dienstleeraars, met al hun toebehooren, moe
ten helpen onderhouden, en alzoo daadzake
lijk medewerken."
De bezieling onder deze landverhuizers was
groot. Jannis de Luyster, Zeeuwsvlaams land
bouwer, verkocht zijn bedrijf voor zestigdui
zend gulden en betaalde daarvan de over
tocht naar Amerika voor zeven en zeventig
arme broeders. Ook Van der Meulen stak
naar de Nieuwe Wereld over. Zo sterk leefde
het verlangen om het oude land te verlaten,
dat sommige afgescheiden gemeenten tussen
1846 en 1850 meer dan de helft van haar le
den door emigratie verloren. Terwijl de uit
gewekenen in de wildernis van Michigan in
vrijheid aan een nieuw bestaan bouwden, leef
den de achterblijvers nog enkele jaren onder
de druk van een bemoeizuchtige regering, tot
dat de liberale grondwet hun volkomen vrij
heid schonk.
95