No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT uitgebreide handelsbetrekkingen in 't Zuiden waar zout werd gewonnen in de zoutpannen aan de kust, was het oude schorrenlandschap ons Boekelo. Het met zout verzadigde veen werd onder de klei weggegraven of gebaggerd en gedroogd. Bij het verbranden van deze turf bleef het zout in de as achter; met zo min mo gelijk water werd dit zout er uit opgelost, en in grote ketels boven het turfvuur ingedampt tot er zich kristallen vormden. Wij behoeven dus in het geheel niet trots te zijn op continu- processen in de moderne industrie: de oude Zeeuwse dariebrandcrs konden dat al zes hon derd jaar geleden! Maar evenmin als de moderne fabrieksdi- recties waren de zoutbranders erg zorgvuldig met hun omgeving. In de weiden op Schou wen zijn allerlei ronde plekken te vinden waar 't gras slecht groeien wil: daar ligt een oude aslaag op de tot rode baksteen gebraden klei. En in de lage gebieden waar de grond stof vandaan kwam, werd dikwijls de veen- put onvoldoende „toegemaakt" na het turf graven. Langs de rand bleef dan een kleidijkje achter, en in het midden allerlei moerassige plekken. Dat was heel duidelijk te zien tussen Grijpskerke en Aagtckerke. Op die hogere kleiricheltjes, wanneer het grasland te slecht was om beweid te worden, zaaiden zich nu de doorns uit. En zoals ik reeds zeide, ook die doorns zijn een herinne ring aan oude tijden. Veel van het grasland zal altijd hooiland zijn geweest, vooral de minder goede gedeelten. Maar goed gras, niet te ver van de boerderij, en niet „verdolven", was ongetwijfeld weide. De smalle slootjes tussen de percelen waarborgden lang niet al tijd dat het vee op eigen terrein bleef. Te genwoordig wordt dan prikkeldraad of schrikdraad langs de slootkant aangebracht. Nog weinig eeuwen geleden, toen het ijzer nog moeizaam uit het erts werd gewonnen met behulp van houtskool, behielp men zich met een doornenhaag op de zeeklei, of met vlechttuinen van wilgentakken op de rivier- klei, waar rijswaard en knotwilgen tot het grondbezit van elke boerderij behoorden. In Zeeland was de doornenhaag de meest gebrui kelijke afscheiding. Rondom vele boerenerven is dat zo geble ven, maar in het land zijn de hagen voor een groot deel verdwenen. Slechts groepjes en stukjes zijn er van over. Dat is in de Poel goed te zien; voor de overstroming bevatte de Zuidwatering nog allerlei resten van doorn heggen. En in enkele gebieden van het oude schorrenlandschap is de vroegere toestand voor een goed deel bewaard gebleven. Dat zijn dikwijls randgebieden, dichter gelegen -bij het open water met zijn sterke getijde-verschillen, zodat de afwatering beter kan zijn, de grond dus minder zout bevat en de houtgewassen weliger en krachtiger groeien. Mooie voorbeelden hiervan liggen tussen Serooskerke en Vrouwenpolder (bovendien met doorlatende grond), vóór de inundatie in de omgeving van Brouwershaven, in de buurt van Sirjansland, enkele plaatsen op Tholen en bovenal in Ellewoutsdijk en ten zuiden van Driewegen. Daar zijn de hagen zelfs tot brede houtwallen uitgegroeid, wat in Zeeland ver der bijna alleen voorkomt in de Poel nabij Nisse en op de zandige gronden achter Oost kapelle en Domburg. In het oude schorrenlandschap, het meest kenmerkende Zeeuwse type, zijn allerlei land schapsbeelden waar te nemen. Nog lang niet alle bijzonderheden zijn in dit artikel bespro ken, maar dat is ook niet nodig, want het is te hopen dat het „Zeeuws Tijdschrift" nog vele jaren behoefte zal hebben aan kopij. Prof. dr ir J. T. P. BIJHOUWER Rectificatie In het eerste nummer van het Zeeuws Tijd schrift werd op blz. 22 opgemerkt, dat de N.V. Kon. Mij „De Schelde" te Vlissingen in 1949 ongeveer 94 milhoen aan lonen uit betaalde. Dit moet zijn 9,4 millioen. 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 7