Landbouworganisatie in de Provincie Zeeland ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 Het economisch leven in Nederland wordt tegenwoordig gekenmerkt door de aanwezig heid van een groot aantal groep- of vakorga nisaties, die in grote verscheidenheid en vorm, werkzaam zijn ter bevordering van de belan gen van werkgevers of werknemers binnen een bepaalde bedrijfstak. Er is momenteel vrij wel geen groep van ons volk die niet in meer dere of mindere mate gebruik maakt van haar grondwettelijk recht tot vereniging en met te vergeten vergadering om haar positie te vestigen of te verbeteren. Mede hierdoor is het maatschappelijk leven in ons land uiter mate gecompliceerd geworden, en het is voor de bestuurders van de Staat, die het algemeen belang moeten voorstaan, niet eenvoudig om hierbij zonodig corrigerend op te treden, dan wel de eigen plaats te bepalen. Het is niet onze bedoeling op dit op zichzelf uitermate belangrijke probleem, dat overigens van zeer verschillende gezichtspunten uit kan worden bezien, nader in te gaan, doch wel willen wij in dit artikel de beroeps- of liever de stands organisatie voor de land- en tuinbouw, de be langrijkste bestaansbronnen van onze provin cie, nader bezien, met name hoe het was, hoe het is en in de naaste toekomst vermoedelijk worden zal. Elk van onze lezers kent het gezegde dat de boer koning is op zijn erf. Wanneer men dit koningschap nader beziet, dan heeft dit in het verleden toch wel heel weinig te betekenen gehad en in het heden is het aan zovele voor schriften en regelen gebonden, dat er van het ware koningschap weinig over blijft, en zeker niet meer dan van de andere staatsburgers. Wel was de boer in het verleden in hoge mate een individualist, hetgeen logisch ver klaard kan worden uit de aard van zijn be drijf, het verspreid wonen, de slechte wegen die gedurende een groot deel van het jaar modderwegen waren, en het ontbreken van verkeersmiddelen hetgeen met name in de win ter vrijwel alle communicatie onmogelijk maakte, maar vooral de geringe ontwik keling der plattelandsbevolking maakte het in het verleden uiteraard moeilijk om tot enige vorm van samenwerking te geraken. Wanneer er al voor de 19e eeuw van samenwerking van boeren sprake was, dan was dit veelal om vetes uit te vechten, dan wel om gezamenlijk front te maken tegen een verdrukker of gemeen schappelijke vijand, waarvan de geschiedenis overigens vele voorbeelden kent. Nadat reeds eeuwen lang zowel in ons land als elders in Europa, de handel en het ambacht binnen een bepaalde stad of gebied tot groeps vorming was gekomen, ter behartiging van de belangen van hen die binnen deze groep werk zaam waren, duurde het tot het begin der 19e eeuw voor het tot enige organisatie in de landbouw kwam. De eerste belangstelling in organisatorisch verband voor problemen waarmede de land bouw in aanraking kwam, dateert uit de 18e eeuw, toen genootschappen werden opgericht ter bevordering van de studie der natuurwe tenschappen, waarbij ook enige aandacht aan landbouwproblemen werd besteed. De eerste van deze genootschappen werd in 1752 te Haarlem opgericht. Van deze genootschappen, waarvan overigens geen practische boer lid was, is echter geen invloed op de praktijk van de landbouw uitgegaan. Het feit dat personen, die noch direct noch zijdelings bij de landbouw betrokken waren, zich er in die jaren toch voor interesseerden, wordt wel toegeschreven aan de invloed der Physiocraten. De aanhangers van deze leer, die vanuit Frankrijk grote invloed uitoefen den op het economisch denken ook in ons land, waren van oordeel, dat de welvaart van een land in de eerste plaats wordt bevorderd door die arbeid waardoor producten aan de grond werden onttrokken. Alleen deze arbeid leverde wat men noemde een produit net", alle an- 78

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 8