No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
prikkelt de fantasie, het vormt het decorum
waartegen zich het geestig spel afspeelt. En
bovendien: het geeft de Gentenaar de vrijheid
cm te denken dat een Praemonstratenser uit
de abdij Drongen de schrijver is geweest, ter
wijl het zelfbewuste Hulst kan wijzen op een
„Wilhelmus Clericus" die in 1269 te Hulsterlo
woonde!
De begaafde kunstenaar die het schreef, gaf
zijn volk een werk, waaraan generaties zich
laven zouden! Hij schiep een legendarische
figuur in de vorm van een rode Vos, die luis
terde naar de Germaanse mannennaam Rei-
naert. Reinaert, die zijn pendant kreeg in de
illustere schepping van Ulenspiegel. Beiden
zijn de incarnatie van de geest en de humor
van ons volk, al zullen we ons er wel voor
wachten om ze te stellen op een troon, als
voorbeelden tot navolging! Want beiden heb
ben in hun leven met iedere vorm van scrupu
les afgerekend. Het doel heiligt bij hen de
middelen; ze zijn sluw en vaak onbarmhartig,
als het er om gaat iets te bereiken, wat hun
goed lijkt.
Beiden blijven kalm en berekend in de
meest hachelijke situaties; met een enorme
energie beheersen ze de aangeboren lafheid
van de mens: hun geest domineert over de
stof.
Beiden worden veroordeeld door de strop
te sterven, Ulenspiegel méér dan eens, maar
Houtsnede uit het Volksboek Reinaert bij de galg.
Deze voorstelling klopt niet met het verhaal
van het epos.
ook dan verlaat hen de koelbloedigheid niet
en spitst zich hun vernuft tot de hoogste ge
nialiteit.
Beiden zijn ons ondanks alles, sympathiek,
want het kader waarin we ze geplaatst zien
wordt gevormd door dieren en mensen, die
zeker geen haar beter zijn, alleen maar dom
mer, plcmper en zelfzuchtiger waartegen schit
terend afsteekt hun scherpe, elegante geest.
Maar wat ons in beiden zo aantrekt, is hun
ontembare zucht naar onafhankelijkheid en
vrijheid. Zo kan Ulenspiegel groeien tot een
symbool in Vlaanderen en zo bleef Reinaert
de vriend van velen voor wie vrijheid het
hoogste goed vormt.
Rusteloos zwerft Ulenspiegel van stad naar
stad, van dorp naar dorp, overal sporen la
tend van zijn onuitputbare humor en geest,
overal vechtend tegen onrecht en knechterij.
En is ook Reinaert geen zwerver? Hij kent
het Hulsterlo beter dan wie ook; het zwerven
zit hem in het bloed! Als hij na zijn prachtig
gefantaseerd pleidooi, aan het hof van Nobel
triomfeert, geeft hij wreed en overdacht
de koning de ezelstrap, door hem de bloe
dende kop van Cuwaert te zenden, via de
domme verwaten Belijn. Alles is wèl overwo
gen. Hij beseft dat nu „gherochte hem zal
naecen" en hij spreekt tot zijn vrouw:
Ghereet u, vrauwe Hermeline
Ende mine kindre also algader
Volghet mi, ic bem u vader,
Ende pinen wi ons dat wi ontfaren.
Doene was daer gheen langher sparen!
Ze trekken „die woestine", de wildernis in.
Gunsteling wil Reinaert niet zijn; een gun
steling is afhankelijk en vaak laf! Liever of
fert hij alles: de veiligheid van zijn huis „Mau-
pertuus", een goedbekend jachtgebied, eer en
aanzien! Dat alles is hem zijn onafhankelijk
heid, zijn vrijheid waard! En dat maakt deze
„felle metten roden baerde", toch wel sym
pathiek!
Humor, een spel van tegenstellingen. Ze
liggen in onze Reinaert voor het grijpen en
109