ZEEUWS TIJDSCHRIFT
van een aanslag op de koning, welke hij
verhinderd heeft door een schat te stelen,
waarmee een leger geworven zou worden om
Nobel te onttronen. Hij slaat hier twee vlie
gen in één klap en de koning vliegt er in, ter
wijl zijn hebzucht en gouddorst ontwaken.
Dit alles is zeer gaaf gestyleerd en heft dit
epos mijlen ver boven Li Plaid, de Franse
branche die onze schrijver gevolgd heeft, maar
waarin Reinaert op een zeer „vulgaire" wijze
vrijkomt, namelijk door het aanbieden van
een losprijs.
Grote kunst is onsterfelijk; ze blijft leven,
lang nadat het sterfelijk medium, de kunste
naar, is heengegaan.
Men kan voor de schrijver van de Reinaert
geen standbeelden oprichten, maar is zijn
schepping voor ons niet veel belangrijker? Het
was daarom een zeer gelukkig initiatief dat in
Hulst in 1938 een Remaert-monument deed
ontstaan, waarvan de vervaardiging opgedra
gen werd aan de Vlaamse beeldhouwer A.
Daemen.
Hulst was hiervoor de aangewezen plaats,
want een belangrijk gedeelte van de topony
mie van de Reinaert, voert ons naar Hulst en
omgeving, al is dan het Westen o.m. vertegen
woordigd door de vermelding van het beken
de Elmare, een Benedictijner proostdij tussen
Aardenburg en Biervliet, die in 1424 door
overstroming werd verwoest.
Daemen heeft in zandsteen een zeer beschei
den relief gebeiteld van de hoofdfiguren, die
we op de hofdag ontmoeten.
Daarvoor eenzaam en stemmig in brons
staat Reinaert in de gedaante van kluizenaar.
Een prachtig beeldje, geestig en humoristisch
als de Reinaert zelf, de fijne snoet nog intelli
genter toegespitst.
Het dierenverhaal in West-Europa krijgt
zijn eerste literaire vorm in de grensgebieden,
waar de Romaanse en Germaanse cultuur in
elkaar schuiven. Ook de Reinaert vertoont in
zijn namen een zeker hybridisch karakter.
Naast de Germaanse namen als Reinaert,
No 5
Hermeline, Isingrin, treffen we er Romaanse
aan als Nobel, Gente, Cortois, Canticleer.
Werd ook niet de Reinaert geboren op de
grens van twee culturen, in een tijd toen in
Vlaanderen de hoftaal nog Frans was? Als
een komeet van Dietse beschaving verschijnt
dit epos stralend boven de moeren van Hul-
sterlo. Is het daarom, dat we in de oude
oorkonden van Hulst zoveel namen als de
Vos aantreffen en bij de koopacten zelfs een
zekere Reinaert en een juffrouw Cortois?
Ongetwijfeld heeft dit verhaal hier sterk
geleefd. Zo voert Andries de Vos, schepene
van Hulst in 1499, in zijn wapen een vos,
omziend, een hoen rovend! J)
In 1938 kwam, na eeuwen, de vos terug
naar Hulst en ook hier kwam aan zijn zwer
versbestaan geen eind, zodat de bronzen Rei
naert ons na zeven eeuwen opnieuw kwam
leren, dat de vos wel zijn haren, maar nooit
zijn streken verliest.
Aanvankelijk resideerde hij op het Cornelis-
de-Vos-plein, en het was daar, dat bij de ont
hulling van zijn kleine gestalte, de grijs ge
baarde en geestige Vossenkenners van Noord
en Zuid, als Prof. Muller en Mr L. Willems,
met de knappe Reinaertbewerker Stijn Streu-
vels, hem aanschouwden.
Nu is hij „het gewoel der stad ontvlucht"
en troont bij de Zuidelijke ingang: naast de
Gentse poort. Wij geloven dat hij hier rust
zal vinden, want nimmer zal Reinaert een
meer zinvolle plaats veroveren dan hier, tegen
de hoogglooiende wallen bij de oude poort.
Achter hem ligt Vlaanderen, het land van
de Reinaerts en de Ulenspiegels; hij heeft het
verlaten: zijn geest is daar. Hij heeft het ver
laten als boeteprediker, want het leven mag
geen aaneenschakeling zijn van Reinaardieën!
Zijn lange spitse snuit is naar het Noorden
gericht. Moet men daar misschien nog iets
J) Verzameling van akten der schepenen van Hulst
door J. Adriaanse en L. M. Werveke. Uitgegeven als
Jaarboek 1938 van de Oudheidkundige kring „De
Vier Ambachten", blz. 485.
112