Zeeuws Tijdschrift NUMMER 5 i e JAARGANG JUNI i 9 5 i %etour Eens gaan we retour! Eéns, als het zwerven is gedaan en we al leen nog maar wat toezien willen aan de kant, omdat het late najaar van ons leven gekomen is. Als we alleen nog maar wat kunnen spelen, omdat de toekomst geen zout meer heeft en het heden lelijk en dom geworden is maar het verleden zal daar zijn als een stille Sep temberdag dan gaan we terug naar het land waar we kinderen waren, om weer kin deren te zijn. Dan gaan we naar Veere. We gaan naar Veere. Misschien zegt dit U niets. Laat ik het U dan duidelijker mogen zeggen: we gaan naar Véére! Veere. In Veere, daar kun je een speld horen val len. Het is er zo ver, zo ver, als een herfstna- middag, jaren en jaren geleden, in de tijd, dat Moeder nog jong was, er ligt een kind te sla pen in het gras, onder de appelboom. Als het stille, lichte ademen van het slapend kind, zo stil, zo licht, zo zacht is het in Veere. In Veere kun je de appels aan de bomen horen groeien. In Veere staat rond iedere straatkei een kransje fijn groen gras, te bloeien, de sprietjes lichtjes wuivend met de wind, en dit is vol komen waardig en gerecht, want ieder dezer keien is een persoonlijkheid van zeer eigen karakter. In Veere trouwens is niets karakter loos. Want het is de Asschepoes van Walche ren; toen de trotse zusters allen met een rijke scharrelaar trouwden en haar adeldom ver zaakten, toen bleef Veere in de keuken dro men van den Prins. Nu is zij de enige, die haar schoonheid zuiver heeft bewaard. Nog is zij Asschepoes. Veere is arm, dat weet iedereen. Daarom gaan we erheen, broeder Frans is ons altijd zeer lief geweest en kan er ergens wijder be vrijding zijn in deze tijd, die in de rommel stikt, dan door de eeuwenoude poort der Ar moede? Veere is een gat, zo zegt iedereen. Daarom gaan we erheen. Het zal ongerept blijven. Veere stinkt, zo weet iedereen. Daarom gaan we erheen. Het zal er geuren naar Con- carneau en naar St. Yves, naar Clovelly en naar Paimpol, naar alle oude haventjes, waar vissers over het muurtje hangen en waar de meeuwen avonturieren in wijde kringen. In Veere, daar heb je ratten, zo meent iedereen. Daarom gaan we erheen. We zullen dan eindelijk een grondig motief hebben om een hond te houden en vijf katten, 't Stinkt er immers toch? Dus. En we zullen er ook een vriendschappelijk jong geitje hebben, aan een paaltje op de bleek, en we zullen een jong zeehondje vangen en opkweken in het haven tje voor ons huis. Elke dag, te noene, zal het opduiken, om zijn schoteltje melk, en het zal zijn snorren aflikken in het zonnetje op het slik, zo lekker als het was. In Veere ben je levend begraven, zo zeurt iedereen. Daarom gaan we erheen. We zullen er kunnen werken en niemand zal ons storen, als we mediteren op de stoep, van eb tot eb en van vloed tot vloed, met het getij der uren. Niemand gaat meer naar Veere, zo be- 101

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 3