No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT integendeel, het spreekt rechtstreeks en nood zakelijk uit de diepste gronden onzer taal, dat deze woorden bijna eender klinken. Wie de tere grijzen van Veere in zijn wezen neemt, die zal noodzakelijk van een tere wijsheid worden moeten, een wijsheid, die als de grote zomerregens is, waar de appelbomen zo goed van groeien, in Veere. Geen quaestie meer van snoevende waterdruppels, daar. In Veere moet de geest wel tot een zeker pantheïsme neigen, je zal er wandelen langs de lange dijken en er zal een geit naar je toekomen, je zal een schelp oprapen, aan het strand, en het zal plotseling zijn, of je in een geheime spiegel zag. In Veere heten de garnalen gorrinetten en als 't hoogwater wordt, komen de vissersschui ten binnen, de volle manden versgekookte gorrinetten staan al gereed op 't dek, ze zijn nog warm en de kookpot staat er nog van te dampen. Donkerblauwe kerels, de vissers, de visserslaarzen van een bestorven, perkamentig gummiwit, strenge figuren, puur Calvijns. Maar hun onderbroek en borstrok zijn van een scharlakenrood baai. Orthodox van bui ten, maar daaronder een hartstochtelijk rood, zouden de wetten van 't natuurlijke costuum misschien dan uit dezelfde diepe gronden stammen, als die van de taal, die grijs en wijs zo bijna identiek doet zijn? In allen gevalle, we zullen in Veere altijd verse gorrinet hebben voor de gasten. Ge weet niet, wat een zilt festijn dit is, o Gij stedeling, die zich met de verdroogde rommel van de stadse winkels moet generen. Maar Ge zult ze zelf pellen! In Veere leefde ééns de legendarische domi nee Piet. Misschien treft Ge nog een enkele oude Verenaar, wie Ge een plezier kunt doen met hem te vragen naar die dommee Piet; het zal zijn, of de zon over hem door breekt. Dominee Piet en de kapelaan, die hier uit Middelburg wel kwam, dat waren dikke vrinden en samen beminden ze de wijn. De wegen tot het volkshart zijn goddank nog ir rationeel, niets doet de zeekanter zo innig goed in een „mijnheer", als de moed tot een vrijpostige borrel, niets stemt hem zo mild, als het royaal figuur van dominee met een flink nat zeil. Er was eens een plantsoentje aange legd, op de markt voor het Stadhuis, het was een keurig net plantsoentje, stom vervelend, zoals keurig nette nieuwe plantsoentjes nu eenmaal zijn, en het was dan klaar en Veere hoopte er het beste van. Maar de volgende morgen was het een deerlijke ravage, aan alle kanten was het platgetrapt en verontrampe- neerd. Dat hadden dominee Piet en de kape laan gedaan, die elkaar na een theologische conferentie op de juiste wegen hadden ge bracht en die verdwaald waren geraakt in deze onwennig nieuwe omgeving, althans, zo vertelt het de overlevering. Zie, zó zijn de wegen tot de werkelijke populariteit, er was een tijd, dat Veere trots was op zijn dominee Piet. Zijn naam was een sleutel. In Veere, op de kaai, daar liggen de tonnen en de bakens, voor de gaten en de geulen van de Schelde, onder de groene bomen. De stom pe zwarte tonnen, de rode spitse, en er is ge doe met teer en kettingen en een magazijn en kerels met karretjes en vroeger was daar dan ook nog de oude Van Beveren, die baasde over dat alles, en hij had een monumentale baard. Een patriarchale, Transvaalse baard was dat, want het was in de dagen van de Transvaalse oorlog, de dagen van Kruger en Delarey, van Botha en Christiaan de Wet, je had een diep respect voor Transvaalse baar den toen, als die van Van Beveren, het was een bezienswaardigheid van Veere; als Van Beveren met je sprak en hij deed het wel eens, omdat je Vader met hem zaken deed dan was dat Veere, dat je éér bewees, en je aanvaardde dat eerbiedig, gelijk het paste bij zo'n gebeurtenis. In Veere, daar zullen we een Transvaalse baard laten staan. In Veere zullen we bomen planten. Peppele bomen, cm zachtjes te ruiselen in de nacht, donkere, zware kastanjes, voor de goede scha duw, appelbomen, voor een kind, om onder te slapen, en over honderd jaren, als de laatste 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 5