ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 5 kriebelingen van je baard verdwenen zullen zijn, zullen er nog bomen dromen, die hem hebben gekend. In Veere gaan we wonen in een huis met kleine ruiten. Storm en regen zullen er aan de ruiten zwiepen, je weet nog van vroeger, hoe dat is, de bomen op de kaai zullen ervan ge baren met wanhopige gebaren, de kale, natte bomen, de zwarte bomen, en het zal winter wezen en er zal een geur van goede koffie zijn in een kleine werkkamer met veel boeken, het winters licht zal er groenig gebroken zijn, door de kleine ruiten, en er zal een diepe vrede zijn van oude, lang vergeten dingen. Als de avond valt en we de petroleumlamp opste ken, sluiten we de blinden. Je weet nog van vroeger het geluid van de blinden, die gesloten werden, hoge, paarsig grijs geschilderde blin den, van boven was er een hartje uitgezaagd. In Veere gaan we wonen in een huis met eiken balken, zwart van ouderdom, en de vloer is er van blauwe plavuizen en die zijn alle maal gebroken, er zijn geen twee kamers van hoogte gelijk en er zijn donkere trapjes en stcmmelportaaltjes van duizendjarig eiken hout; we zullen de muren sausen met een per- kamentig wit, dat als oud ivoor zal zijn tegen het zwartig bruin der balken. Ons oude Zeeuwse kastje, de dekenkist, de schoorsteen- hondjes van Groomoe, onze trouwe, gammele, wiebele, maar boven alles trouwe plattebuis- kachel, diep zullen ze zuchten van tevreden heid, dat ze dan eindelijk weer thuis gekomen zijn. Net als wij, na enkele maanden zullen we alleen nog maar Zeeuws kunnen praten. Won derlijk, dat je dat niet laten kunt, zodra je ginder terug bent. Dat je het niet eens merkt, terwijl je 't toch zo grondig had afgeleerd daar boven de Moerdijk. Wonderlijk, zo goed als een oud jasje zitten kan! Wonderlijk zal de muziek van het oude jasje zijn en het zal een obstinate bas hebben, een diep tevreden brommende oer-bas, van de vreugde, van het geluk, van de weelde, van de vrijheid te staan weer in het eigen land. Een geestelijk-lijfelijk welbehagen, zoiets als frambozen met slag room, dit zal de diepste grond van je Zeeuwse tongval zijn. U kent het étuitje, waar een sigarenpijpje in zit? Zo'n saai, zwart étuitje, maar van bin nen is het plotseling een poëtisch matrijsje van hemelsblauwe zijde, waarin het pijpje past precies. Hebt U wel eens zo'n pijpje in het verkeerde étuitje willen passen? Nu dan, ons halve leven lang hebben ze ons in het verkeer de étuitje willen prommelen. In Veere is dat eindelijk klaar en krijgen we ons eigen zijden bedje terug, daarom kan daar van geen Hoog Hollands meer sprake zijn. Van Uw hautaine HoogHollands, o Gij welwillende vreemde lingen altegaêre, die zo mooi over Zeeland schreeft, waar is de open goedheid van ons land, waar is de kinderlijke vriendelijkheid van zijn taal in Uw welbespraakte scheppin gen? Schrijft maar, schrijft gerust, het is U gegund, zoals U de verse gorrinetjes gegund zijn, de mossels en de kreukels en de zeekraal onvergetelijk, Gij stedelingen uit het Noorden, in wie het Zeeuws niet leeft, die niet het fijn ste proeven kunt omdat Ge hier geen kinderen waart en geen kinderen kunt zijn. Omdat Ge niet als kinderen tot dit land kwaamt, Vreem delingen, die U met de beelden van ons leven tooit, als met opvallende sierselen en grappige curiosa, maar het was niet de liefde tot dit goede, stille, zachte land, de liefde, die de dee moed kent en dienen wil, die U dreef; het was alleen maar Uw superioriteit, die hier zo ele gant wist néér te buigen, het was alleen maar Uw toneelspelersflair, dat U zeide, hoe voor delig Uw gebaren moest uitkomen tegen deze achtergrond, en zo bleef Uw schrijven.... literatuur. Voor de glimlach van Veere. Voor die glimlach, die is als de glimlach van een Boeddhakop van grijze steen, die Ge vindt in het oerwoud, tussen het mos. In Veere is de Kampveerse toren, die dikker is, dan dat hij is hoog. Hij staat aan het water 104

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 6