No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT de nieuwe Adam. Zijn vondst zal de eerste van dien aard niet zijn in het oude Veere. In Veere staat de tijd niét stil, goede lezer. Maar het leven vergaat er in zuivere evenmatigheid aan de gang der uren. Het ver vult zich, stil en onontkoombaar, met het getij van het water, met het getij van het licht. Hier kan geen haasten zijn en geen vertraging, hier is slechts simpele vervulling, van uur tot uur. Daarom kan hier wonen, wie zich aan zijn werk vergeet. Daarom wonen hier men sen, die zuiver werk maken, het weet niet meer, dat mooi zo mooi is, maar het is daar eenvoudig, en zo is het vanzelf en onbevangen schoon; in Veere zouden Benedictijnen kun nen leven, wie hier volkomen thuis is, moet wel een soort monnik zijn. „Kunstenaars" en „artiesten", o mokkeligste van alle mokkelige woorden, horen hier niet thuis, omdat generlei opzettelijkheid hier thuis hoort. Wie hier thu's hoort, dat is wie zich, volkomen verloren, over zijn werk buigen kan en soms zal hem dan de genade gegeven worden, dat het wonder vanonder zijn handen opstaat. Wie hier thuis hoort is hij, die deemoedig luisteren kan, luisteren en volgen, en die dan soms, opeens, de zuivere schoonheid vinden zal. Zodanige mensen komen hier niet om de oude geveltjes en de historische curiositeit, waarvoor de auto's met de ééndagskijkers komen, zij zijn hier om het stille licht en de oneindige wijdheid van de Zeeuwse wateren, om de volstrektheid der grote Gezichten, zij zijn hier om hetzelfde, dat de eeuwenoude ogen van de Dom zien en dat ontdoet van alle tijdelijkheid, van alle rommel en kleverige hindernis, die het zuivere werk belemmert en verstikt. Naar Veere gaan, dat is op retraite gaan en, zo ergens, dan zijn hier de kansen het grootst op een werkge meenschap, zoals je die wel eens voor ogen zweeft, een werkgemeenschap van stille, vrije mensen en ze zouden zó gegeven zijn aan hun werk, zó aan zijn zuiverheid verloren, dat ze niet meer acht zouden slaan op hun naam, hoogstens zouden ze, zeer deemoedig, dank baar, nog signeren: „in Veere". Wilt dit eens overwegen, o Gij moderne mensenmassamin naars der steden, wie Uwer is zover, dat hij niet meer signeert? Wat zijn wij anders dan een prutje in de wereldpap? Wat doet onze dierbare naam ertoe, o Gij belangrijke man? Komt dan, komt dan mee naar Veere, 0111 het alles te verliezen en we zullen naamloos en gelukkig zijn en oneindig vrij, als d; visjes. Retour! Retour, naar Veere! Retour, o dierbaar woord, dat je herinnert aan het „oor logsspel", dat je speelde met je Groomoe en je broertje; het was een soort ganzenbord, ge transponeerd in de figuren van de Frans- Duitse oorlog van zeventig, en om de haver klap werd je retour gestuurd en je was enthou siast, want zolang het spel niet uit was, hoefde je niet naar bed. Retour, hatelijk woord later, daar boven de Moerdijk, dat naar literaire cafétafcltjes smaakte, met een bleek en papperig dichterge- zicht boven een pommeransje en dan komt de gewichtige confidentie: „hij is op zijn retour!" en je hebt het gevoel, of je een stiekeme ex communicatie meemaakt. Welaan dan, mijn bleke vrienden van het wikkende kliek- schaaltje: we gaan op ons retour, maar het gaat naar Veere! Hebben we niet altijd naar het klooster verlangd, naar het klooster van Thélème? Zo gaan we dan naar Veere en dat betekent, dat we nog niet naar bed hoeven. Bij Groomoe op schoot, als we bijna naar bed moesten, daar leerden we een zot versje, dat er hier niet toe doet, behalve het begin en dat luidde: Uutemetuut, m'n lied is uut En dat gaat naar ter Veere, als een brokkelig oud muurtje van Zeeuwse moppen, om een Veerse tuin, zo is dit versje en het komt hier eigenlijk maar erg ongemo tiveerd ineens naar boven, een beetje ver drietig bijna, waarom? Omdat dan tóch het einde van ons lied begint, al hoeven we nog niet direct naar bed, nu het naar ter Veere 107

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 9