No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT zien van leeftijdsverschillen, dan nog kunnen in het algemeen slechts drie generaties in het onderzoek betrokken worden. Het beperkte aantal nakomelingen doet de moeilijkheden nog meer toenemen. Er is dan ook naar andere wegen gezocht om, behalve met behulp van het familie-onderzoek, uitspraken te kunnen doen omtrent aspecten van de erfelijkheid. Grote mogelijkheden bleken te liggen in de statistische analyse van bevolkingsgroepen. Uitgaande van een door bepaalde criteria be grensde groep levenden, kan men trachten deze groep nader te „begrijpen" door het on derzoek van voorafgaande en komende gene raties. Het onderzoek van komende generaties is een zaak van geduld. De voorafgaande generaties bevinden zich over het algemeen in de bodem. Het onder zoek van deze oudere bevolkingselementen kan in belangrijke mate bijdragen tot het uit breiden van onze kennis omtrent onze thans levende medemens en ons tevens mogelijk heden bieden, gegeven de wetmatigheden, tot het doen van uitspraken, zij het beperkte, over komende generaties. Deze algemene opmerkingen mogen het aanvaardbaar maken, dat ten nutte van de afdeling voor Anthropologic van het Anato misch Instituut te Utrecht, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort (dir.: Dr P. Glazema) in de pe riode AprilMei 19 51 een opgraving ver richtte ter plaatse van een reeds sinds eeuwen afgesloten kerkhof te Nieuwerkerke op Schouwen (Schutje). Laten wij de, overigens belangrijke, alge mene anthropologische problemen terzijde, dan kunnen wij ons afvragen welk vraagstuk, specifiek voor Zeeland, met behulp van het verworven materiaal benaderd kan worden. Reeds in de vorige eeuw hebben op anthro- pologisch gebied geïnteresseerde Nederlandse medici getracht inzicht te verkrijgen in de her komst en de raciale samenstelling van de Zeeuwse bevolking. De raciale samenstelling bleek nl. in verschillende gebieden een andere te zijn. Zoals hierboven vermeld, behoort een ras gekenmerkt te worden door een complex van eigenschappen. De dit complex samenstellen de, afzonderlijke eigenschappen hebben ieder hun eigen bijzondere betekenis voor het ka rakteriseren van de betrokken groepen. Het valt niet te ontkennen, ook al wordt dit vaak te zeer overschat, dat de z.g. schedelindex een belangrijk element uitmaakt van een bepaald kenmerkencomplex. Beziet men hoofden of schedels van boven af, dus a.h.w. op de kruin, dan valt het op dat zij nu eens langwerpig ovaal, in andere ge vallen wat breder ovaal, en dan weer bijna rond genoemd kunnen worden. Reeds vroeg sprak men, op de basis van deze waarneming, van „langschedeligen" en „kortschedeligen". Men kan de zo bedoelde „vorm" in een getal vastleggen, door de breedte van het genoemde ovaal als een percentage van de lengte uit te drukken. Is dit percentage laag (kleiner dan 75), de breedte dus minder dan 75 van de lengte, dan spreekt men van „langschedelig- heid" of dolichocephalic. Is dit percentage hoog (groter dan 80), de breedte dus meer dan 80 van de lengte, dan spreekt men van „kortschedeligheid" of brachycephalie. De schedels, waarvan de index tussen 75 en 80 ligt, worden mesocephale schedels genoemd. (Terwille van een eenvoudige nomenclatuur hebben wij de woorden „hoofd" en „schedel" maar door elkaar gebruikt). Het zal de aandachtige lezer opvallen, dat de geijkte termen „kort" en „lang" niet cor rect zijn. Het zou inderdaad beter zijn te spreken van „breed" en „smal". Het is echter welhaast onmogelijk de termen dolicho-, resp. brachycephalie te vervangen, doorgedrongen als zij zijn tot in de uithoeken van de weten- Onder de velen, die ons van dienst waren bij de voorbereidingen tot dit onderzoek, neemt de heer P. van Beveren te Zierikzee een bijzondere plaats in. Wij mogen hem dan ook op deze plaats hiervoor onze erkentelijkheid betuigen. 133

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 11