No. i ZEEUWS TIJDSCHRIFT andere overging soms, maar zich slechts zelden uitwurmde boven zijn verdrukte staat), van zijn eenvoud en achterlijkheid ook, die gevolg en oorzaak tegelijk waren, want hij was zo gemakkelijk te misbruiken14). Physiek liep het misschien nog zo'n vaart niet, je had je Coppoolse's en de hardheid van het bestaan was misschien niet zonder selectieve uit werking, al liet de benardheid van geslacht op geslacht ook in dit opzicht wel zijn sporen na en hadden we heel wat kleine, kromme kruipsels in de familie. Maar toch is zijn beeld in de vóórgaande bladzijden wellicht iets te anaemisch uitgevallen en kan het goed zijn, 14) Even een paar miniaturen in dit verband. De boer van Lugtenburg werd eens aangesproken voor een voor zijn krachten niet gering bedrag, omdat hij borg had gestaan voor een ander, die zijn verplich tingen niet kon nakomen. Men vroeg hem, hoe hij ertoe gekomen was, zich garant te stellen voor een zo dubieuze figuur. Och, zeide hij, ik kende de man ook niet, hij sprak me aan op de markt; maar hij vroeg, het zo vriendelijk. Janne van Jaap van Ploone kwam bij de Notaris, want er was een erfenisje voor Janne en dat moest ze komen ontvangen. De Notaris zag algauw, dat Janne niet veel idee van geldzaken had en bood aan om het maar voor haar te beleggen, hij zou haar dan geregeld de rente uitkeren. De gedachte van nóg meer geld deed Janne erg goed, ze vond het best en zag hem vol verwachting aan. Notaris legde 't haar daar om nog maar eens uit, met een mooi beeld, van het boompje, dat op zijn tijd een appeltje draagt en zo verder en Janne stemde van harte in. Mijnheer de Notaris moest het alles maar doen zoals dat het beste was, hij zou het wel het beste weten en Janne was hem erg dankbaar voor zijn zorgen. Maar ze bleef zitten. Waarna de Notaris, die het nu welletjes vond, haar beduidde, dat ze nu wel gaan kon. „Waarachtig niet", zei Janne, „éérst m'n centen!" Ze heeft ze meegekregen en het stond in een teiltje onder de bedstee. Er was eens een Wondergem, die geld nodig had en het zou gaan lenen in de stad. De omstanders vroegen zich af, hoe hij dat zou klaarspelen. Maar hij had het heel gauw voor elkaar. Hoe hij het aangelegd had? Wel, toen hij in Middelburg in de Noordstraat kwam hij kwam de Domburgse weg afgelopen toen was hij maar begonnen met aan te bellen, telkens als hij nogal ,,'n pront 'uus" zag. Bij het vierde lukte het. hierbij zijn Keltische inslag niet te verge ten, tie inslag, waardoor de Geerse wellicht verwant is aan de Breton, de Welshman, aan de Ier en de Schot van het Westen misschien. Het is dan met zo verwonderlijk, dat er iets in de nazaat der Geerse's ging roeren, toen hij voor 't eerst in kennis kwam van het werk van Synge 15), de schrijver van het primitieve, taaie, tierige West-Ierse volk, vissers, boer tjes en aardappeletertjcs al evenzeer, dat hij een sensatie van thuiskomen onderging bij zijn ontmoeting met de Calvinistische splinter kerkjes der Welse dissenters (hoe lijkt het daar op de orthodoxie van het schuurtje, waar Dingenis, die boerenknecht was, kreeg een boodschap van zijn zuster uit Serooskerke: „Kee moe' bevalle van ie en dat 'et tied wier". Kee was een kennis van die zuster en ze hadden samen Annetje-en-Liesje gehouden, volgens de zuster. Dingenis zelf had zo krachtdadig feestgevierd, dat hij zich van de hele Liesjesdag niets meer herinnerde, laat staan van Kee. Maar hij trouw de haar even goed De zoon van NomChris was jong onderwijzer en had een nieuw costuum gekocht, in Vlissingen, bij Andriessen op de Nieuwendijk; hij kwam daar altijd langs, als hij naar school ging. Het was begin van de maand en hij kon eerst aan het eind betalen, het was zijn eerste schuld. De hele maand maakte hij een om weg naar school, omdat hij niet meer langs Andriessen durfde. De oude Johannes, die knecht was bij bakker Bolle, had zijn hele leven trouw en hard gewerkt voor zijn baas; hij was een uitstekende knecht geweest, voor zes gulden in de week. Toen hij óp was en waarachtig niet meer kon, wilde de bakker een nieuwe knecht nemen; Johannes kon dan blijven op zijn oude loon, zo voor de keuterwerkjes. Johannes weigerde. Toen bood de bakker, die werkelijk niet ondankbaar was, Johannes een pensioentje aan. Johannes weigerde op nieuw; dat alles was immers maar schadelijk voor de zaak. Hij had wat centjes overgespaard en ging naar zijn zuster in 't Toolse land; daar zat niet anders op, zo meende hij. Toen hij stierf was er een testament. Zijn centjes had hij vermaakt aan bakker Bolle. Zo kunnen we dóórgaan. Is het niet om te water tanden voor een gezonde wolf? 15) John M. Synge, „Plays" en „The Aran Islands". 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 11