ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. i meende Hongarije te moeten typeren als de enige nog levende aristocratie in dit wereld deel; sindsdien het boekje zal een 25 jaar oud zijn is wèl één en ander veranderd, maar destijds had, volgens Keyserling, de Hongaarse aristocratie nog een reëele maat schappelijke functie en werd zij nog door de volksovertuiging gedragen zózeer, dat er b.v. geen sprake was van afgunst of kritiek op haar bevoorrechte positie van de zijde der minder bedeelden. In zekere zm lag het ook in sommige delen van het ijie-eeuwse Zee land nog niet anders. Zo de Heer en gros zijn usurperende rol zeker niet verwaarloosde, en détail fungeerde hij dikwijls tegelijkertijd als vertegenwoordiger der Voorzienigheid, als patriarch, die althans een deel van de sociale zorg, welke thans van overheidswege wordt uitgeoefend, tot zijn persoonlijke taak rekende. Waarmede dan vaak meer in het bijzonder de altijd wel aanwezige, ongetrouwd geble ven freule zich belastte. De Heer zelf, die dan dikwijls meteen Burgemeester was, twijfelde er geen moment aan evenmin als de Geerse trouwens dat hij het recht niet zou hebben, zo eens bij de mindere man binnen te stappen om te zien, hoe er geleefd werd, wat er gegeten werd! Ging de Geerse hierin boven zijn staat, dan kon hij op een berisping rekenen; was er nood dan werd er door de Heer voorzien. Als er een jong te zwak was om te werken en dus maar onder wijzer moest worden, dat doodetertje, dan zorgde de Heer voor de lessen, zonder zelfs te vragen of het anders kon, en bleef er een weduwe onverzorgd achter, dan kwam er een onderstand van het Huis. Geen van beide partijen zag hierin iets bijzonders en nimmer heeft het jongere geslacht, als dat zo weer eens bij de oude mensen aan tafel zat, enige dissonant vernomen, wanneer der Heren grootheid werd besproken. Integendeel, graag en veel werd er verhaald van vroeger tijd, toen het alles nog zoveel rijker en groter was geweest; de Geerse glorieerde veeleer in de glorie der groten, die hij overigens en met reden vreesde, dan dat hij verontrust werd door enig besef van maatschappelijk onrecht; verwondering en bewondering liggen hem gced, ze geven wat glans in zijn grijze bestaan en vervangen de dagdroom, waarvoor hij in de regel te nuchter is. De Heer en zijn bokke- sprongen, zij leverden de meest gerede aan leiding tot de verrukkingen der verbazing, de Geerse stond erbij als een kind bij een vuur werk. De woorden klassenstrijd en uitbuiting lagen nog achter zijn horizon; hij koesterde zich in de maatschappelijke glans van de Heer zonder enige spijtigheid te kennen over het feit, dat hijzelf niet glanzen kon; integendeel, een dergelijke functie zou hem zéér hebben be zwaard. De eerbied voor de geldzak, zoals Meertens die constateert, gold o.i. dan ook niet zozeer het geld zelf, als wel de maat schappelijke grootheid en glans waarvoor het geld immers de geijkte maatstaf is van dat deel der samenleving, waar hij thuis hoorde en waar hij zijn eigen plaats in de rangorde had. Vermoedelijk ligt ook hier dc diepste grond voor zijn bekende Oranjeliefde. Ongelukkig over de bescheidenheid van zijn plaats, hoe benard soms ook, was hij niet; daarvoor stond hij te diep geworteld. Natuurlijk is dit alles voorbij. De Geerse der vóórgaande bladzijden is historie ge worden, zijn emancipatie begon reeds vóór 1914. Er zullen er tegenwoordig heel wat in de fabrieken werken, op de werven; het zou wel eens aardig zijn, te zien, hoe hij het daar nu maakt een goed, werkzaam arbeider waarschijnlijk, af en toe wat gekappeld door verkeerd begrepen, nieuwe ideologieën, en niet overlopend van initiatief, de donkere rond kop wat sparteliger dan de langhoofdige blon de, maar ook gemakkelijker dan de laatste, die wel eens koppig kan zijn. Ook de tijd der He ren is voorbij; hun zon begon eveneens reeds met het begin dezer eeuw te tanen. Van de ou de families en haar fortuinen is niet veel meer over; in de glorious nineties hebben zij haar afscheid gevierd. Er is na 1914 heel veel ver- 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 14