Jacobus Faro (1763-1847), boer en dichter uit Schoondijke No. i ZEEUWS TIJDSCHRIFT „Het veld waar blauwe korenbloem en rode klaproos welig tiert, Strekt toch, hoewel het 't oog bekoort, De nijvre landman niet tot eer, want Ieder die het ziet zegt: „Hij heeft slecht gewied!" En waar niemand graag zijn schande laat zien, gaan we daar maar niet heen, hoewel er ook heel veel interessante dingen te zien zijn. Rest mij nog een belofte in te lossen om enkele zeldzaamheden voor gevorderde flo- risten aan te stippen. Glaskruid en Onder aardse Klaver noemde ik reeds, Voorjaars- kruiskruid Senecio vernalis. W. et K.) met haar bastaarden groeit vlak in mijn omgeving, Koningsvaren Osmunda regalis. L.) in de eendenkooi te Oostkapelle (is verboden ter rein), Slangenlook Allium Scorodoprasum L.) op Walcheren. Ik vond deze zomer Ruwe Klaver (Trifolium scabrum. L.), Peperkers Lepidium latifolium. L.) en Akelei Aquilegia vulgaris. L.) op Walcheren en kleine Rups klaver Medicago minima. Desr.) in Zeeuwsch- Vlaanderen en een triplet mooie vlinder bloemigen op Zuid-Beveland. Verder enkele adventieven, waarvan ik in 't bijzonder noem: Amsinckia intermedia, Fisch et May, en Aegilops cylindrica, Host. Ik hoop door deze opsomming er in te zijn geslaagd om aan te tonen hoe rijk Zeeland ook op botanisch gebied is. Veel moest nog on besproken blijven. Mochten ook de buiten onze provincie wonende Zeeuwen in het bovenstaande aan leiding vinden hun geboorteland nog eens te komen opzoeken dan hoop ik, dat zij van zichzelf kunnen zeggen als de dichter Bloem deed in de vervolgregels van het dichtvers, waarmede ik het eerste artikel begon: „Ik was geen vreemdeling op mijn tochten, Ik kwam bij U naar huis." A. DE VISSER Dichters over landbouwers en hun werk, ze zijn niet zeldzaam maar boer en tegelijk dichter zijn, dat komt sporadisch voor in onze letterkunde. Hubert Cornelisz. Poot, de Delflandse boerenzoon uit de 18e eeuw, die zichzelf de primeur hiervan toekende (ten onrechte overigens 2), is wel het bekendste voorbeeld. Bladerend in de „Geschiedenis van de Zeeuwsche Landbouw in de 19e en 20e Eeuw en van de Zeeuwsche Landbouw-Alaatschap- pij 18431943", troffen we een passage aan, waarin Bouman vermeldt, dat Zeeland in het begin der 19e eeuw enige boerendichters bezat, die in de beste fragmenten van hun werk aan Poot doen denken, nl. Abraham Vermeulen uit Cadzand en Jacobus Faro uit Schoondijke 3). Over eerstgenoemde, de Cadzandse land arbeider Vermeulen, door Nagtglas in zijn „Levensberichten van Zeeuwen" niet ge noemd, schreef P. J. Meertens in Eigen Haard (1935) een artikel, waarin hij constateerde, dat Vermeulen niet boven het niveau van rijme laar uitkwam, maar dat het bundeltje van deze gelegenheidsdichter van enig belang is voor de kennis van de volkspsyche en het dialect. Wat gunstiger o.i. kan het oordeel luiden over de Schoondijkse landbouwer- dichter Jacobus Faro, van wie G. P. Roos in 1856 een bundel Nagelaten Gedichten uitgaf. Faro werd in 1763 te Waterlandkerkje ge boren uit Izaak Faro en Katalijntje Luteyn. Als de Middelb. Courant van 26 Juni 1S80 (op gezag van het Zaamslagse schoolhoofd J. v. d. Baan in de Landbouw-Courant van 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 23