No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
ressorteren en de taak ad 2 onder het Depar
tement van Financiën bleef.
Voorts werd de naam „Bestuur der Vissche-
rijen op de Schelde en Zeeuwsche stromen" in
1911 veranderd in „Bestuur der Visscherijen
op de Zeeuwsche stromen", omdat „ook de
Schelde een Zeeuwse stroom is".
Tussen i860 en 1870 kwamen bij het Be
stuur verzoeken binnen van oesterkwekers om
een deel van de Yersekse Bank in pacht te
mogen verkrijgen voor de kunstmatige oester
teelt. Het Bestuur, dat in het verpachten van
percelen een gevaar meende te signaleren,
voerde over de kwestie „verpachten of ver
loten" een schier eindeloze correspondentie
met de Minister van Financiën, die tot ver
pachten wilde overgaan.
Ter verduidelijking van het standpunt van
het Bestuur moet men bedenken, dat de per
celen voorheen steeds waren verloot en de
vissers hiervoor een lage retributie betaalden.
Het gevaar van verpachting was nu uiteraard,
dat weinigen alle percelen konden inpachten,
terwijl juist traditioneel alle visserij op de
Schelde en Zeeuwse stromen ten algemene ge-
bruike aan de bewoners werd overgelaten (met
verloting). Bovendien zou door een publieke
verpachting wel het Domein geldelijk worden
bevoordeeld, maar dit ten koste van de velen,
die op de mossel- en oesterbanken hun dage
lijks brood verdienden.
De Minister bleef echter bij zijn standpunt
en in 1870 vond de eerste verpachting plaats,
die in de volgende jaren regel werd. Het ver
pachten ging bij opbod en de hoogste bieder
kreeg het perceel toegewezen. Dit systeem
heeft bestaan tot 1946.
Met het begin van de mossel- en oester
cultuur, welke beide door het Bestuur sterk
bevorderd zijn o.a. door het onttrekken van
percelen aan de vrije visserij, nemen de werk
zaamheden van het Bestuur geleidelijk toe.
Vooral de oesterteelt eist veel hygiënisch-
bacteriologische maatregelen en voorlichting,
bijvoorbeeld ten aanzien van uitwaterings
sluizen en riolen. Teneinde de naam van de
Zeeuwse oesters in het buitenland te hand
haven werden reeds in 19031904 door het
Bestuur certificaten van onbesmetheid van
oesters afgegeven. In samenwerking met het in
1897 opgerichte „Rijksinstituut voor het
onderzoek der Zee" (thans Rijksinstituut voor
visserij-onderzoek) moesten de oesters nu
te voren gekeurd worden. Teneinde op het
naleven van deze voorschriften toe te zien
werden in 1908 vijf controleurs benoemd, die
in Yerseke, Bruinisse en Tholen gestationneerd
werden.
Behalve de administratieve werkzaamheden
verzorgt het Bestuur de bewaking van de
mossel- en oesterpercelen, toezicht en controle
op de juiste uitvoering van de hygiënische
voorschriften en de aanleg en uitgifte van
nieuwe percelen.
Zoals we zagen werd na 1870 de verpach
ting van percelen regel, waarbij de meest
biedende de percelen kreeg toegewezen. De
verpachting, die voor een periode van 30 jaar
gold en waarbij de pachter na 3 jaar het recht
had de pacht op te zeggen, had voor de
pachter het voordeel, dat hij de zekerheid had
lange tijd ongestoord in het bezit van de per
celen te zijn. Zodra echter de cultuurwaarde
van een perceel afnam of wanneer het bedrijf
niet meer lonend was, maakte de pachter ge
bruik van zijn recht van teruggave. Aangezien
echter de vraag naar percelen het aanbod
ervan vrijwel altijd sterk overtrof, hebben
slechts weinigen van dit recht gebruik ge
maakt.
Bovendien leidde deze discrepantie tussen
vraag en aanbod tot zeer hoge pachtprijzen.
In 1921 was de koopkracht van België zo
gering, dat de Minister van Financiën de helft
van de pachtprijs kwijt schold. Een hoge
pachtprijs heeft n.l. tot gevolg, dat de pro
ductie van mosselen uitgebreid wordt, zodat
de mosselprijs zeer laag komt te liggen. Juist
in de gemakkelijke uitbreiding van de mossel
productie ligt de kern van de economische
moeilijkheden bij de afzet van mosselen.
In 1927 namen enkele mosselkwekers uit
43