^De herziening der gemeentelijke indeling ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 door Mr Dr A. J. J. M. Mes In de laatste jaren voor- en tijdens- de oorlog hebben in een vrij kort tijdsbestek hier en daar in Zeeland op betrekkelijk kleine schaal enkele wijzigingen van gemeentegrenzen plaats ge vonden. Deze wijzigingen waren echter inci denteel en bleven in haar omvang tot kleine gebieden beperkt. Sedertdien heeft het vraag stuk in deze provincie nog belangrijk aan actualiteit gewonnen. Immers, voor ver scheidene delen van het gewest wordt thans een herziening van de gemeentelijke indeling overwogen en zijn, zoals bekend is, voor enkele dier delen reeds min of meer voorlopige plannen ontworpen. Ter voorkoming van misverstand zij uit drukkelijk vooropgesteld, dat dit artikel niet is geschreven in mijn kwaliteit van lid van Gedeputeerde Staten, noch als voorzitter van de Provinciale Adviescommissie voor de reorganisatie der gemeentelijke indeling. Het ligt ook niet in de bedoeling om een bijdrage tot de vakliteratuur te leveren; trouwens, daartoe zou dit tijdschrift niet de juiste plaats zijn. Men verwachte dan ook geen concrete mededelingen, noch een handleiding, waarnaar het Gedeputeerd College of de reeds genoemde commissie zich richten. Evenmin zullen de ge meentebesturen in de onderstaande beschou wingen de sleutel vinden tot het antwoord op de vraag, welke velen hunner bezig houdt, of namelijk hun gemeente al dan niet met haar huidige begrenzing, ook in de niet te verre toe komst zal blijven voortbestaan. Dat samenvoeging van gemeenten gewenst kan zijn, wordt thans in beginsel door vrijwel een ieder aangenomen. Voor deze opvatting zijn verscheidene argumenten aan te voeren. De kleine gemeenten hebben geen eigen burge meester en/of secretaris, soms zelfs geen eigen ambtenaren. Zijn deze functionarissen er wel, dan drukt de last hunner salarissen zwaar op het gemeentelijk budget. De samenstelling van de raad levert er grote moeilijkheden op. Kan men in dergelijke gemeenten met recht van het bestaan van een eigen gemeentelijk leven (hetgeen iets anders is dan dorpsleven) spreken? Het behoeft voorts geen betoog, dat de taak niet kan worden vervuld in de mate, als nodig is, en dat het verzorgingspeil beneden een naar de eisen des tijds gesteld minimum blijft. Wat is evenwel een „zeer kleine" gemeente? Waar moet men de grens leggen? Men zoekt het criterium vaak in het inwoner-tal. Vele publicaties zijn hierover verschenen en nu eens wordt dit en dan weer dat getal als een objectieve norm gesteld. In de practijk blijkt, dat een enkele maal een dergelijke theorie wel opgaat, maar vaker is dat zeker niet het geval. Kan het verzorgingspeil wellicht een maatstaf vormen? Weliswaar is vrijwel geen enkele ge meente in staat om zelf ten volle deze taak uit te voeren, maar er is in dit opzicht toch wel enige gradatie aanwezig. Immers, het maakt wel degelijk verschil uit, of een gemeente voor de verzorging van vrijwel aile onderdelen van haar taak op de samenwerking met buur-ge- meenten is aangewezen, dan wel of dit slechts op enkele punten nodig is. Een nauwkeurige bepaling van de grens, welke in alle gevallen geldt en als criterium voor de beoordeling van de noodzakelijkheid ener grensherziening kan worden aangenomen, is echter ook op dit punt niet te geven. Het komt mij dan ook voor, dat men geen minimum inwonertal kan fixeren en daarvan het al dan niet voortbestaan ener gemeente doen afhangen. Evenmin kan men, ter beoor deling van de vraag of een bepaalde gemeente in een groter geheel moet opgaan, de taakver- zorging door deze gemeente onder de loupe 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 4