ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 getast. Hierboven merkte ik reeds op, dat in de zeer kleine gemeente het eigen gemeentelijke leven meestal reeds ontbreekt. Het bestaande dorpsleven kan, ook wanneer de kleine ge meente in een groter geheel opgaat, behouden blijven en daarnaar moet zelfs ernstig worden gestreefd. De eigen verzorging blijft gehandhaafd: ook in het groter verband levert men raadsleden en het ligt zeer zeker niet in de bedoeling om door samenvoeging van gemeenten te komen tot zeer grote eenheden, waarin de samen stellende delen vrijwel geen invloed zullen kunnen uitoefenen. De historie vormt een factor, welke de door slag kan geven. Toch hechte men aan deze factor in het algemeen een niet té grote be tekenis. Immers, historie impliceert ontwikke ling en waarom zou deze ontwikkeling op een gegeven tijd en plaats bevroren moeten worden? Ook in de historie zijn vele grenzen gewijzigd en een samenvoeging nu kan juist een terugkeer betekenen tot hetgeen in het verleden eveneens een eenheid was. Het is een algemeen erkend feit, dat de kleine gemeente voor de verzorging van haar taak tot samenwerking op velerlei gebied met haar buur-gemeenten genoopt is. De zeer kleine gemeente in het bijzonder kan aan ge meenschappelijke regelingen in grote getale niet ontkomen, vooropgesteld dat zij haar taak zo goed mogelijk wenst uit te voeren. Het komt mij evenwel voor, dat een deelneming aan zeer vele gemeenschappelijke regelingen met recht het verwijt kan treffen, on-demo- cratisch te zijn. Immers, de raad geeft dan noodzakelijkerwijze zijn bevoegdheden met be trekking tot het onderwerp, waarin de ge meenschappelijke regeling voorziet, prijs. Deze bevoegdheden komen in handen van een lichaam, hetwelk geen verantwoordingsplicht in democratische zin heeft. Indien dit tot enkele onderwerpen beperkt blijft, is er geen reden om dit bezwaar ernstig op te nemen, maar naar mate het aantal gemeenschappelijke regelingen, waaraan een gemeente deelneemt, groter wordt, nemen de gevaren voor de ge meentelijke democratie toe. De bovenstaande beschouwingen geven naar mijn mening reden om de volgende conclusies te formuleren: 1. De zeer kleine gemeenten ontberen een eigen gemeentelijk leven en zijn niet bij machte om haar taak in voldoende mate te behartigen, zonder dat aan de wijze waarop deze taakbehartiging plaats vindt grote bezwaren zijn verbonden. 2. De samenvoeging van dergelijke gemeenten tot een groter geheel moet derhalve ten gevolge hebben, dat het nieuwe, grotere verband groot genoeg en in staat is om in voldoende mate een eigen gemeentelijk leven tot ontwikkeling te brengen. 3. De samenvoeging behoort de vorming, althans het scheppen van de mogelijkheid tot vorming van een groter harmonisch geheel ten doel te hebben. Daarom zullen de samen te voegen eenheden in het alge meen een gelijksoortig karakter moeten hebben (samenvoeging van plattelandsge meenten). 4. Het eigen leven van de samenstellende delen dient behouden te blijven. 5. Het is naar mijn mening niet noodzakelijk, da.t de bevolking van het nieuwe geheel in grote meerderheid van dezelfde gods dienstige overtuiging is. De aanwezigheid van groepen van verschillende gods dienstige gezindheid kan bepaalde, gezonde voordelen opleveren, doch dan dienen de minderheden zó krachtig te zijn, dat een voldoend sterke vertegenwoordiging mogelijk is en dat deze minderheden geen reden hebben, zich verdrukt te gevoelen. 6. De verbindingen en de ligging van de samenstellende delen ener nieuwe gemeente moeten van die aard zijn, dat de „trek" naar elkaar toe is, hetgeen vereist is voor de vorming van een geheel. Tot slot wil ik er op wijzen, dat samen voeging van gemeenten in zeer vele gevallen blijkt te werken als een olievlek. Om tot een 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 6