No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT geleid, van welke eene, terwijl den te be kronen Ridder in een eerbiedige Gestalte voor haar nederknield hem den prijs overrijkt en hem met het lint daartoe behoorende omhangt, waar naa die Ridder door de hand van de Juffer wordt opgeheven, die haar met een Kusch omhelsd: wanneer het Renspel om de andere Prijzen voortgezet wordt onder her haling van dezelve plechtigheden." Een kopergravure gedateerd Middelburg 23 April 1767, met onderschrift „Optocht met de Prijs van het Ridderspel in den Hof der Confrérie van Sint Joris te Middelburg", ver toont dan de gekniebroekte en gesteekhoede Ridders marcheerend achter de winner- ridder te Paard, die „zijn Kusch" bij de juffer gaat halen en „omhelsd" wordt. De folklorist D. J. van der Ven, die in zijn boek „Kindervreugde en Volksvermaak" het ringrijden beschrijft, wil de oorsprong van het ringsteken verder zoeken en gaat terug naar het Deense „kranssteken". De ijzeren ring is gelijk te stellen met de met bloemen en linten getooide Meikrans, terwijl de Prijzenlat, waar aan nog de prijzen (voor zover mogelijk) worden opgehangen door hem gezien wordt als een verworden Meiboom. Men zou zich kunnen voorstellen, dat het ganzentrekken of ganzenslaan als een voor loper van het ringsteken beschouwd wordt. Hierbij werd een levende gans aan de poten gebonden aan een touw over de weg gehangen waaronder een boerenwagen in volle vaart doorreed. De bedoeling was de kop van het dier te trekken. (Men deed dit ook per boot en voer onder het dier, waarvan de kop geolied was, door). Brederode schrijft hierover in Boeren Geselschap. Hoe het zij, we kunnen ons voorstellen, dat dit barbaarse spel bij het veranderen der zeden in onbruik geraakte. Waarmede wij niet willen zeggen, dat het ringstekenvoor alles wat daar om heen plaats vond, algemeen in hoge ere stond. In 1687 geeft de classis Walcheren nl. te kennen met „droefheid over de uitspattingen ..jonge deelnemer op zijn bonkig, fors, Zeeuws paard. en ongerymdheden van danserijen en drinke- rijen van de vermaledijde ringrijden vernomen te hebben". De wereldlijke autoriteiten hebben echter de betreffende predikanten in hun pogingen het ringrijden te verbieden niet meegewerkt. En als Schout en schepenen het verboden, dan was daar bijv. een Ambachtsheer, die mee werkte. In zo'n geval kon het gebeuren, dat op Pinkster drie in de cierlijke dreven van het Lustoord Popkensburg (Sint Laurens) de paar den draafden en de bevolking zich in het ring rijden uitleefde. „Kiek", zei de 82 jarige „Old timer", die zijn „leven lank van perde en van rienkriee ad gouwe", ,,'k Za nie zeie datter in vroeger jaere nie wier gedroenke! ke' wel is gedocht: Die zit nie meer op z'n perd mar die kleeft eran." En geruststellend, terwijl zijn guitige 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 9