ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 Fig. 3. Pijlpunt. Vuursteen. 22 X 17 mm, met steel. Verzameld 1910 door Dr P. Tesch op De Kauter (Nieuw Namen, Gemeente Clinge). Vgl. P. Tesch, 1911, Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen. (2) 28, 97. Nu in Museum Z. Gen., Middelburg. geslepen vuursteen komen in Europa in vele verschillende vormen voor. De eigenaardig heden van ons exemplaar wijzen het een plaats aan in de groep neolithische beschavingen, die aangetroffen worden van de Pyreneeën tot Overijssel en van de N. en W. zijde der Alpen tot Zuid-Engeland. Op verschillende gronden meent men deze beschavingen te kunnen da teren omstreeks 2000 v. Chr. „Omstreeks" wil hier zeggen: met een speling van een paar honderd jaar naar boven en naar beneden, dus tussen 2200 en 1800 vóór Chr. De bouwers der hunnebedden leefden ongeveer gelijktijdig, maar hadden een andere beschaving en be hoorden dus tot een ander volk. De vraag, of mensen met deze beschaving permanent in de delta van de Schelde ge woond hebben, kunnen wij op grond van onze losse vondst niet beantwoorden. Het bovenstaande is een stukje praehistorie van Zeeland. Men kan er tevens uit zien, waar een museum voor dient. De beschreven bijl kling is nu een halve eeuw te Leiden uitge stald te midden van tientallen andere soort gelijke voorwerpen, die elders in Nederland gevonden zijn. Maar dat ten toon stellen is niet Fig. 2. Pijlpunten. Vuursteen. Vindplaats: duinen te Haamstede. Verzameld door J. A. Hubregtse. Nu in Museum v. h. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg. A 35 X 18 mm met steel en weerhaken de hoofdzaak. Belangrijker is, dat de vind plaats en de ligging in het bodemprofiel dade lijk nauwkeurig geregistreerd zijn en dat het voorwerp te allen tijde voor onderzoek toe gankelijk is. Daartoe moest het ondubbelzinnig gemerkt worden, zodat de kling uit Terneuzen niet verward kan worden met andere, die er op gelijken. Vervolgens moest het voorwerp tussen de vele duizenden andere voorwerpen in het museum zo opgeborgen worden, dat het ieder ogenblik bij de hand is, als een onderzoeker het nodig heeft. De Zweedse O archaeoloog N. Aberg (1916) raadpleegde het voor zijn studie „Die Steinzeit in den Nieder- landen" (p. 11 en p. 13 no. 42). Holwerda (1924) vermeldde de vondst op zijn Oudheid kundige Kaart (in Geschiedkundige Atlas van Nederland, tekst p. 68). Het onderzoek is hiermee niet afgelopen. De soort vuursteen, waaruit de kling be staat, is b.v. niet nader onderzocht en zou aanwijzingen kunnen geven over de herkomst. Zo kan een zorgvuldig verzameld, geregistreerd en bewaard voorwerp gedurende tientallen van jaren als gegeven voor wetenschappelijke conclusies dienen en telkens opnieuw gebruikt worden. De eerste, aan wie wij onze bijl- kling te danken hebben, is de on bekende grondwerker uit 1903, die het voorwerp opmerkte. Grond werkers, opzichters en ingenieurs van 1952 en later, waarschuwt direct de redactie van het Zeeuws Tijdschrift, als er iets opmerkelijks gevonden wordt! 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 12