No. 6
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
bewust, dat de verandering meerdere kosten,
ook voor de toekomst medebrengen zal.
Evenmin speelt het ontbreken van de ver
eiste kennis om de costuums te vervaardigen
een rol. Jakken en keuzenmaaksters bezitten
de dorpen ook nu nog en wel zeer bekwame.
De mannen kunnen zoal niet altijd meer op
het eigen dorp toch zeker in de naaste om
geving nog terecht. Aan vaardige strijksters
voor de kanten mutsen ontbreekt het evenmin.
Was dan het verkeer beslissend? Men zij ook
hier voorzichtig in zijn conclusies. Sinds 1873
ligt Middelburg aan de spoorweg en was in
luttele uren te bereiken van uit Holland en
Brabant. Noord-Beveland daarentegen, zon
der pontveer, zonder tram of treinverbinding,
zonder autoverkeer, veel geïsoleerder gelegen
had reeds in het begin dezer eeuw de nationale
dracht voor een belangrijk deel opgegeven.
Een groep in Middelburg aan de „grote weg"
en het platteland, wisten veel langer de eigen
kleding te behouden.
De aanraking met het stoffelijke moderne
verkeer kan dus hier geen afdoende verkla
ring geven.
Molkenboer onderstelt, dat in de orthodoxe
streken, zowel protestante als katholieke, de
drachten langer bewaard bleven dan in de
minder godsdienstige. Hij meende dus, dat de
religie een rol speelde bij de conservering van
de dracht. Dit moge in het algemeen juist zijn,
voor Walcheren geldt het zeker niet altijd.
Westkapelle bijv., stellig niet het meest ortho
doxe dorp te noemen, handhaafde de eigen
kledij niet korter dan bijv. Meliskerke.
De dorpsdracht, uitdrukking van eigen per
soonlijkheid, van sterke individualisering van
de groep, verdwijnt eerst als het eigene wijken
gaat voor de alles verpletterende nivellerings
woede van het modernisme. Dat Walcheren
hieraan zo lange tijd weerstand bood en ge
deeltelijk nog doet, bewijst slechts de geest
kracht der bevolking, die ondanks nauwer
contact met de „buitenwereld" langer dan
Tholen, Noord-Beveland of Schouwen het
eigendommelijke wist te bewaren. Dat echter
de achteruitgang van het persoonlijkheidsge
voel ook Walcheren niet onberoerd heeft ge
laten, moet thans met leedwezen worden vast
gesteld. Ook hier is „de gladstrijkende inter
nationale albeschaving, de grote vijand geble
ken van eigen aard en zede, ook hier wordt
thans in steeds sterker mate afstand gedaan
van een stuk voorvaderlijk cultuurgoed, erf
deel van dorpszelfstandigheidbesef".
Zolang er leven bleef, blijkende uit de her
haaldelijk veranderende boerenkledij, mag
men veronderstellen, dat de bevolking nog be
lang stelt in haar kleding, zegt Molkenboer. Ik
geloof wederom, dat dit niet geheel juist is
wat Walcheren betreft.
Daar toont de kleding, speciaal die der
vrouwen, nog „leven". De „beuk" weinige ja
ren geleden wit, is thans kleuriger, met kan
ten plooien, de ondermuts, voorzover uitste
kend van onder het laget vroeger effen, is
thans geborduurd, de gouden krullen zijn gro
ter geworden en staan hoger, het beukje heeft
een lager décolleté gekregen, het jak is verder
uitgesneden, de mouwen zijn korter en met
fluwelenzoom, de schort wordt gedragen met
hoog geplooide strook, het haar vroeger bijna
geheel wegschuilend in de muts, springt met
zwierige boog naar voren.
Al deze veranderingen modewijzigingen
zo men wil bewijzen, dat de Walcherse
dracht, in het bijzonder die der vrouwen, nog
leeft.
En toch zal ze over weinige jaren geheel zijn
verdwenen.
Dit verdwijnen vertoont in hoofdtrekken
hetzelfde beeld als in de rest van Nederland.
Het begon met de kinderen, soms een enkele
uit het gezin, de meer „verstandigen".
De overgang van hele tot halve nationale
dracht zoals deze zich manifesteerde in vele
streken heeft zich wat de vrouwenkledij be
treft in Walcheren niet voorgedaan. Hier is
men „boerin" of gaat op „z'n burgers". Tus
senvormen van burgerdracht, maar met be
houd van de witte muts bijv. komen hier niet
voor. Bij de mannen was dit anders. Het be-
133