Tussen kreken, schapen en vogelnesten
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
door B. J. R. Walrecht
E Meizon lacht over de
vruchtbare polders rond
Lewedorp, als ik over een
der dijken voortrol op zoek
naar de jachtopziener, die
als koning heerst over de
nestelende vogels van het
Oranjeplaatje.
Wat een bof, als ik hem zijn erf zie af
rijden en van hem verneem, dat hij juist op
weg is naar zijn koninkrijkje, terwijl hij tevens
bereid is mij daarheen mee te nemen. Wel
heeft hij een afspraakje met enkele jonge
dames (in 't nette, Zeeuwse lezers!) maar één
man kan er nog wel bij. Trouwens de vader
zal ook van de partij zijn.
Er staat nog veekwater op de schorren, dus
wachten we nog even, hebben intussen tijd
onze laarzen aan te trekken. De meisjes, in
shorts, behoeven die omslag niet te maken, zij
trekken vast vooruit.
Eindelijk kunnen we dan beginnen met onze
glij- en glibberoefeningen, met de modder-in-
het-rond-spetterende sprongen en het voor
zichtig waden door de verraderlijke kre
ken met op-het-kantje-van-water-scheppende
laarzen.
Mijn knie-laarzen stellen me al gauw in ver
legenheid voor een brede kreek. Maar op de
sterke rug van de jachtopziener, die bij zijn
dubbele zwaarte slechts tergend langzaam
voort kan stappen, bereik ik zonder narig
heden de overzijde.
Zo vorderen we vrij langzaam naar de
brokken dijk in het verschiet en voegen ons
bij de meisjes die ons daar reeds wachten. De
eerste schor is genomen. Een telkens oplaaiend
gegichel van de dames brengt er ons op de
duur achter, dat ook zij reeds een avontuurtje
achter de rug hebben. Eén van hen is in
plaats van óver, in een kreek gesprongen, wat
haar een kletsnat kledingstuk heeft opge
leverd.
Ook hier is het weer: wachten, tot het af
trekkende water ons in staat stelt de tweede
schor te nemen.
Een gedeelte van de tijd wordt verdreven
door het verorberen van oliebollen met suiker,
een ander deel door het genieten van de
prachtige vergezichten: in de richting van de
Sloedam over de schorren met de daarop
grazende schapen; over de slikken met het
silhouet van Veere op de achtergrond en over
de dijk naar de blikkerende graansilo van
Kortgene.
Nóg is het water niet laag genoeg, de
meeuwennesten waarvoor we komen zijn nóg
onbereikbaar, maar de jachtopziener weet bij
de diep uitgegraven en hoogomwalde schapen
drinkplaats een nest van een veldleeuwerik.
Het ligt niet ver van de dijk, de jachtopziener
wijst de richting maar het lukt ons niet het
te vinden. De Jong komt ons te hulp, heeft het
in een minimum van tijd gevonden. Het ligt
gebed in de diepe afdruk van een voetstap.
Er zijn nog twee jonge vogels in (twee zijn
blijkbaar verdwenen), de meisjes vallen er in
verrukking bij neer: hoe prachtig zijn die
Door een kreek
136