ZEEUWS TIJDSCHRIFT
NQ. 6
wrede tirannen, de Farao van Egypte, de
koningen van Syrië, Assur en Babel. Maar het
had een God, die Zich het lot der verdrukten
aantrok, die op Zijn tijd en wijze verlossing
zond. Dezelfde God die eens Israel redde,
waakte nog over ons land en ons volk. „De
Hoeder Israels Die slaept noch sluymert oyt!"
heet het na een van Maurits' zegetochten. En,
nadat een aanval op Cadzand mislukte, dank
zij een aanhoudende storm:
Den Hoeder Israel
Slaept noch sluymert, maer siet wel
Aller boosen quaet opstel.
Hij houts' inden toom,
Soo dat sy de vroom'
Het zy oock waer
Krencken konnen niet een haer.
In plaats van Kerk vinden we soms ook de
benaming: Christi Bruyd.
Hoe gaet het in het Land? och! wat al
ongelucken?
't Schynt dat men 't vrome volck wil
gantschlyck onderdrucken.
En de dichter bidt:
O God! in dit tempeest, behoed doch
voor den quaden
U lief vertroude bruyt, soo jammerlijk
beladen.
Maar hier heeft dan een merkwaardige
emancipatie plaats. „Christi Bruyd" wordt
zonder meer: bruid.
Batavia, ghy syt de Bruyd
Daer al de Werelt is om uyt.
Deze emancipatie heeft zich nog niet geheel
voltrokken. Nog steeds is ook deze bruid „de
pronck van 't heele Christenrijck", en de
vijand die haar belaagt, heet in één adem
„Roomsch" en „Spaensch". Maar hoe krachtig
breekt hier toch het nationale zelfgevoel naar
buiten!
So ghy maer by de waerheyt blyft,
Het sondig wesen van u dryft,
So sullen noch u palen aen
Het eynde vande wereld staen.
Valerius wordt niet moede het te zeggen:
God doet het. Zijn getuigenis heeft soms de
vorm van een droef weeklagen, een bede om
uitredding uit grote nood. Een ander maal is
het een gelovig belijden dat alleen van God
hulp te verwachten is, een danken en loven,
nadat Hij de overwinning gaf. Maar welke
vorm het ook heeft, steeds is het even waar,
is het zowel breed als diep. Hier vloeit de
gevoelsstroom het krachtigst, en zo behoren
de verzen welke in allerlei toonaard de grote
daden Gods verkondigen, mee tot het beste
wat Valerius ooit heeft geschreven.
Hoe kinderlijk blij is hij als hij een geval
verhalen ma.g waarbij God kennelijk ingreep
in de loop der gebeurtenissen. Zo bij Cadzand
in 1621. De Spanjaarden wilden deze plaats,
toen op een eiland gelegen, bij verrassing
nemen, en was hun dit gelukt, dan zouden ze
daarmee het beleg hebben kunnen slaan voor
Sluis. „Maer het heeft den sorg-dragenden
Godt belieft soo een langen ende hard-
stormenden Hemel te geven, dat des vyands
voornemen niet tydelick genoech konde
werden int werck gestelt; te meer also onder-
tusschen twee Compagnien soldaten aldaer
zyn in gebracht, te voren van geen guarnisoen
verzien zynde. Het gebeurde korts daer aen
dat des vyands leger aenmarcheerde by nachte
om 't selve Eyland aen te doen, doch in
het donckerste des nachts is soodanigen
glinsterenden ende ongewonen licht ende glans
opghestaen, meer dag als nacht ghelyckende,
dat den Vyand verschrickt synde, weder te
rugge treckt; zynen aanslag alsdoe ontdeckt
werdende". Drie jaar later, in 1624 dus, trekt
de vijand over de bevroren rivieren op in de
richting Groningen en Arnhem, maar nog
feller wordt de vorst, zo fel dat hij de toch
reeds gewaagde onderneming niet langer durft
voortzetten: hij vlucht „naelatende vele sol
daten, eenige heel, ander half doot bevrosen
zynde, verbrand hebbende vele arme lant-
luyden huysen ende schuyren". Het is een
„wel-daet des Heeren", en Valerius zingt op
getogen:
140