ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. i Legsel van de strandpluvier tusien de schelpen. Zwarte Polder zou twee eeuwen tevoren reeds als Moerkcrkse Polder ten onder zijn gegaan. Door de indijking van de Zwarte Polder kreeg de kustlijn ter plaatse een gestrekt ver loop en daardoor was de verwachting gewet tigd, dat de eb- en vloedstroom er langs zou gaan zonder al te veel schade te doen. Maar al had Andries Vierlingh ook gewaarschuwd te gen „Uwen vijand Oceanus, die nacht noch dag en rust noch en slaapt" en al was die waarschuwing gebaseerd op ondervinding, desondanks kwam „de brijsende leeuw en ver nielde al datter omtrent was." Na ernstige schade door hoge vloeden in het jaar 1720, kwam de polder meermalen in groot gevaar en tijdens een stormvloed in 1802 brak de dijk door en vloeide de Zwarte Polder onder. De zee had een deel van zijn verloren terrein her wonnen en met uitzondering van enkele kleine stukken heeft hij de macht er over behouden. In 1803 werd een stukje van 8 hectare her- dijkt hetwelk nu als Zwarte Polder deel uit maakt van het Calamiteuze Waterschap Tien honderd en Zwarte. In 1822 volgde een deel van 23 hectare, dat thans als Herdijkte Zwar te Polder een vooruitgeschoven post van het Waterschap Het Vrije van Sluis vormt. On danks het feit, dat Vierlingh reeds had ge leerd, „dat de meeste salicheit hanght aen de hoochte van eenen dijck" werd bij de laatste herdijking de onverklaarbare eis gesteld, dat de kruin van de dijk niet meer dan 1,50 meter boven normaal hoogwaterpeil zou mogen lig gen. Doch ten deze kwam de natuur te hulp. Zon en wind tezamen zorgden, vooral dicht bij de oude kustlijn, voor een flinke zandaan- stuiving tegen de dijkvoet, waardoor een vrij brede, hoewel lage duinstrook is ontstaan, die het stuk voor hernieuwde invloeiing heeft be hoed. Doch de rest van de Zwarte Polder is nu reeds 150 jaar als geïnundeerde Zwarte Polder bekend, waar „debbe soo haest niet ge- gaen is of de vloet en ccmpt wederomme inne- gestroompt." Al die tijd is de natuur daar aan zichzelf overgelaten en zij heeft het terrein gemaakt tot een brokje landschap van ongemene be koring. De zee brengt hoegenaamd geen slib aan, slikken komen vrijwel niet voor, het schorre is kleiig met een vrij hoog percentage zand. Daar waar de zee binnen komt heeft zich als het ware een baai gevormd met grote plekken zand, waar de wind vrij spel op heeft en waar het kabbelende water der kreken al lerlei grillige ribbels op tekent. Om duinvor ming te bevorderen zijn dode duindoorns en rijshout aangebracht, waartussen plaatselijk mooie stuifnchels ontstaan. Daarop vestigen zich pionierplanten als biestarwegras en zand- haver, gevolgd door helm en daarachter is dan weer heel mooi een begin van duinvorming waar te nemen. Loogkruid ontwikkelt er elk jaar zeer grote solitaire planten, die in het na jaar afsterven en los raken en dan door dc wind over de vlakte worden gejaagd, waar zij hun zaden verliezen, die het volgende jaar weer voor nieuwe planten zorgen. Waar het schorre vlak is en alleen bij hoge vloeden on derloopt heeft zich in de zandige klei een meer of minder dichte vegetatie ontwikkeld van lage kruidachtige planten. Waar oude duinresten zijn gebleven of nieuwe duinen zijn ontstaan is een dichte begroeiing met duin doorn en vlieren aanwezig. Deze bieden een goede woonplaats voor allerlei vogels, o.a. kneuen, fitissen en grauwe klauwieren. In het najaar bieden deze besdragende heesters een 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 16