ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. i
L. van Zwymvoeren. Met Privilegie 1766".1)
De schrijver was Daniël Viergever, secre
taris van Brouwershaven, die officieel en
particulier deze Kamerling had meegemaakt
en voor zijn werk inzage van officiële stuk
ken had gehad. Het boek is vrij zeldzaam
geworden. De schrijver had een opvoedkun
dige bedoeling, zoals al uit de titel blijkt. Als
motto nam hij de spreuk: „Felix quem faciunt
aliena pericula cautum", d.i.: een gewaar
schuwd man telt voor twee. Ziehier dan de
inhoud van zijn verhaal. Men bedenke echter,
dat alles, letterlijk alles wat onze held zal
beweren, gelogen is, zelfs z'n naam. Het enige
wat misschien juist is, is z'n geboortedatum.
Op 24 Februari 1764 kwam „met de ge
wone vrachtenaar" (beurtschipper) in Brou
wershaven een reiziger aan, die zich noemde
Johannes Cato Kamerling. Onderweg had hij
al aan de schipper gevraagd, of er veel god
vruchtige lieden in de stad woonden; waarop
deze, goed Zeeuws, goed rond, had geant
woord, dat er wel veel waren die de naam
hadden, maar dat hij ze er niet allemaal voor
hield. Kamerling nam zijn intrek in een goede
herberg, „De Maagd van Mechelen". Onder
weg liet hij kwasi-onopzettelijk zien, dat hij 'n
sluitmand met 'n paar zakken met geld bij zich
had. Weldra maakte hij zich bij enige god
vruchtige lieden, en ook bij de oudste predi
kant, bemind door zijn innemend optreden en
zijn vroomheid. Zelfs bracht hij aan de predi
kant de hartelijke groeten over van ds. Extert
Hellenius, hoogleraar in de godgeleerdheid en
predikant te Nijmegen. Hoewel de oudste pre
dikant deze niet kende, verwonderde hij zich
toch niet te zeer, toen Kamerling zei, dat de
hoogleraar altijd met grote eerbied over hem
sprak.
Toen hij te kennen gaf, dat hij zich in
Brouwershaven wilde vestigen, vroeg hem de
secretaris Viergever, waarom hij juist deze
stille plaats uitkoos. Hij antwoordde, dat hij
geld genoeg had en juist de stilte zocht. Hij
was dokter, maar had vroeger grote lief
hebberij in de handel gehad en had daarmee
veel geld verdiend, samen met zijn zuster, die
in Rhijnberg woonde, waar ook hij vandaan
kwam. Dit Rhijnberg, nu Rheinberg, is het uit
de krijgsgeschiedenis bekende Rijnberk aan de
Rijn in de buurt van Kleef. Hij was daar
geboren en was in Duisburg in de medicijnen
gepromoveerd. Door zijn eerlijk en vroom op
treden won hij aller harten. Toen bijv. de
predikant hem naar aanleiding van „de be-
vindelijkste stukken van het geestelijke ge
nadeleven" ondervroeg, verhaalde hij, „met
de grootste vrijmoedigheid van geest voor de
zaak van waarheid en godsvrucht uitkomende,
het voornaamste van zijn wegs- en staatsver
andering 2), en wat er al bij hem in zijn eerste
overtuiging en verdere bekering was omge
gaan, met zulk een deftigheid 3) en Christe-
telijke zedigheid, dat de predikant, slechts
aanziende wat voor ogen was, niet schroomde,
openhartig te betuigen, dat, zo hij al deze
dingen in waarheid en door de inwerking van
Gods geest, had mogen ondervinden, zijn ge
luksstaat groot en zalig was". Daarna werd
hij „altoos de uiterste liefde en hoogachting
waardig geacht".
Om zich te mogen vestigen in de stad en
daar geneeskundige praktijk uit te oefenen,
moest hij uit Rhijnberg officiële stukken laten
kernen. In afwachting begon hij vast patiënten
te genezen (niet zonder succes!) en ze christe
lijk te vermanen; waarbij hij naar behoefte
hen dierbaar of toornig toesprak. Zijn ijver
ging zo ver, dat hij een gezelschap van god
vruchtige lieden bijeenbracht „om elkander te
-1) Het eerste deel verscheen in 1766. Het tweede
deel in 1767. Dit bevat niet alleen het vervolg, maar
is aangevuld met gegevens, die de schrijver na het
verschijnen van het eerste deel uit andere plaatsen
heeft gekregen, waar Kamerling vroeger oplichterijen
had gepleegd. Tevens bevat het het vonnis, „De
Senrentie van den Ed. Gerechte der Stad Brouwers
haven tegen Abraham Maggaris alias Johannes Cato
Kamerling". Het eerste deel is in 1770 herdrukt bij
de bekende uitgever Steven van Esveld in Amsterdam.
In mijn bezit is een ex., bevattende die tweede druk
van het eerste deel, samengebonden met het andere
deel, zoals het in 1767 bij van Zwymvoeren ver
schenen was. Er is nog een soort derde deel onder
dezelfde titel DE SCHYNDEUGD op het TWEEDE
SCHAVOT, in hetzelfde formaat, zonder jaartal, dat
z.g. „schuitepraatjes" (d.i. gesprekken in een trek
schuit) bevat. Daarin wordt behandeld „Het LEVEN
en BEDRYF der HEDENDAAGSCHE Fymelaars,
Zwendelaars, Bankroetiers, Valsche Speelders. Dienende
tot een Aanhangsel of Derde Deel van het Verhaal
van den bekenden Deugniet: JOHAN CATO KA-
MFRL1NG. Doormengt met Ernstige en Boertige ge
vallen."
-) Verandering van toestand, d.i. geloofsleven.
3) Ernst; plechtigheid.
18