No. i ZEEUWS TIJDSCHRIFT mogen zijn tot wezenlijke stichting en op- bcuwmg in de bevindelijke waarheid, die naar de Godzaligheid is", zoals de schrijver zegt. Daar kwam men te spreken over de listige en boze verwachtingen van de Satan, de Vorst der duisternis. Teen verhaalde hij, dat de duivel aan hem zelf vaak verschenen was om hem te zeggen, dat hij, Kamerling, het ver bond niet met Jezus, maar met hemzelf, de duivel, had gemaakt. Maar de hoorders be grepen niet, hoezeer hij gelijk had, en waren zeer onder de indruk. Zo werd hij als lidmaat aangenomen en tot het avondmaal toegelaten. Ook kwam uit Duisburg zijn doctorale bul (wij zouden zeg gen: zijn artsdiploma), wel niet in onberispe lijk latijn, maar door hem keurig geschreven en met zorg in het Nederlands vertaald, en voorzien van de zegels van de stad en de hoge school Teutoburgi ad Rhenum in regia Bo- russica Civitate (van Duisburg aan de Rijn in de koninklijke staat Pruisen; de koning van Pruisen, toen Frederik de Grote, had bezit tingen daar aan de Rijn). Ook kwam uit Rhijnberg een kerkelijke attestatie, in de loffe- lijkste bewoordingen vervat, die wij hier laten volgen, als proef van de toenmalige gewoon ten en als bewijs van Kamerlings wonderlijke handigheid. „Wij verenigde leden van de Gereformeerde Kerkeraad der stad Rhijnberg attesteren en verklaren bij deze, dat Johannes Cato Kamer ling is geboren binnen onze stad de 8° Januari anno 1723; en op de 120 Januari deszelfden jaars door het H. Sacrament des doops in onze Christelijke Gereformeerde Gemeente al hier is ingelijfd; hebbende tot vader Abraham Cato Kamerling, en tot moeder Catharina Winkelman, in hun leven echtelieden en bur gers van onze Stad, die hun wettelijke zoon in de ware Gereformeerde Christelijke Religie hebben opgevoed; en tot jaren van onder scheid gekomen zijnde, heeft voorschreven persoon zich geoefend in het leren van de Goddelijke waarheden en is van ons, op een volledige belijdenis van onze Christelijke Ge reformeerde godsdienst en een deftig getuige nis van zijn onbesproken leven en wandel, aangenomen tot Lidmaat van onze Christelijke Gereformeerde Gemeente in den jare 1740, de 30 April. Maar alzo voorschreven persoon, ter bevordering van zijn functie als Med. Docter en Apotheker, voornemens is, van hier te vertrekken naar de Provincie van Zeeland, of elders, zo heeft dezelve verzocht aan Ons, om zijn kerkelijke attestatie, die wij, volgens gebruik, na publieke kerkelijke afkondiging aan Hem niet hebben kunnen of willen weigeren. Derhalve verzoeken Wij alle Hoge en Politieke Overheden om voorschreven per soon Johannes Cato Kamerling te nemen in hun WelEdele veilige protectie. Bijzonder ver zoeken Wij aan de Bedienaren des H. Evan- geliums van onze ware Gereformeerde Religie om voorschreven Persoon in de bed'ening toe te laten tot het gebruik van des Heren H. Avondmaal, vermits wij tot op heden Ge tuigen zijn van zijn Exemplaar (voorbeeldig) leven en wandel, zo in het waarnemen van de Godsdienst als alle andere Christelijke deug den. Aldus gegeven in naam en met volle ap probatie van onze E.E. Kerkeraad, onder Ons gewoon Consistoriaal Zegel bekrachtigd. Rhijnberg Primo Februarii anno 1764. Johannes Luytjes. Ecclesiastes. ibidem." Men kan zich voorstellen, met welk een innerlijk genoegen onze schelm zichzelf dit loffelijke getuigenis, met zijn fraaiste hand geschreven, heeft uitgereikt. De vorm was on berispelijk (de secretaris Viergever merkt het ook op), anders zou hij betrapt zijn. Merk waardig is dan ook, hoe ook de wereldlijke overheid deze attestatie als een soort paspoort kon beschouwen. Dat stond in verband met het feit, dat de Ned. Herv. Kerk staatskerk was. Merkwaardig is ook, zo hier als in andere stukken, hoe de snaak zich vermeit in details. Het doel was, geloof te wekken. Maar ook vond hij ongetwijfeld een groot behagen in zijn fantasieën. Maar hij had een goed ge heugen nodig, en dat had. hij, naar Viergever getuigt: hij vergiste zich zeer zelden, en deed hij dat, dan herstelde hij de fout op een af doende manier. Toch waren er sceptici, die maar niet konden begrijpen, dat hij naar het stille Brouwershaven was gekomen. Hun ant woordde hij, dat hij ook daarheen was getrok ken „door het vermaak dat hij vond in een gedicht van de Ridder Cats, die in Brouwers- 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 21