No. i ZEEUWS TIJDSCHRIFT maal honderd en dertig duizend guldens Hol lands courant, dat wil zeggen: 2,43 millioen. Ik heb de aanhalingen wat uitvoerig ge geven, maar ze zijn vermakelijk en leerzaam. De secretaris Viergever zelf is er over ver baasd, dat de juridische en burocratische stijl zo goed is getroffen. Vermakelijk is weer de zorg voor de details, waarvan Kamerling blijk baar diep heeft genoten. Wie zou na zulk een nauwkeurige opgave niet overtuigd zijn? en het is dan ook te begrijpen, dat de burge meester na de lezing van al die rijkdommen uitriep: „Het is te groot! het is te groot! het is al te groot! Nu kan ik het niet langer tegen houden!" Wie onzer zou er niet ingevlogen zijn? Toen, overmoedig geworden, ried Kamer ling de burgemeester aan, zelf in Rhijnberg te gaan kijken. Maar een paar dagen later kwam er een brief van de zuster: er was in de stad een zware pest uitgebroken; er waren al 173 doden; zij vreesde, ook aangetast te zijn. Maar haar broer zond haar terstond een recept, en een paar dagen later berichtte ze, dat ze daar door veel beter was geworden; met een aantal medische bijzonderheden over haar bloed, dat er zeer lelijk en zwart had uitgezien, „van zich gevende een zo afgrijselijke reuk en vuile stank, dat men 't er nauwelijks bij harden kon". Maar door de pest kon de burgemeester niet naar Rhijnberg en evenmin kon de zuster nu op de bruiloft komen. Maar ze schreef een hartelijke gelukwens, die de moeite waard zou zijn om geheel over te nemen, maar waarvan ik nu alleen één zin wil plaatsen: „Kortelijk moet ik u, mijn lieve vrinden, gezamenlijk zeggen, dat ik tegenwoordig, wegens alle des Heren dierbare zegeningen, in zulk een ver rukkende blijdschap leve, dat ik mond en tonge te kort hebbe om Gode mijn dankoffe- ring te betalen, eerst over het, zo ik hope ge zegende, huwelijk van UEd. mijn allerliefste broeder; daarna over Gods oneindige barm hartigheden, die het alvernielend zwaard des verderfs van over ons ten enenmaal, en zo wonderbaar, heeft opgeheven, dat ik nu wegens tijdsgebrek zulks niet beschrijven kan". Op 31 Juli 1764 werd het huwelijk met veel pracht en praal van groen en lovers en een erepoort voltrokken. Nu had onze vriend moeten ophouden. De secretaris Viergever schrijft zelfs, dat hij verstandig zou hebben gedaan, als hij nu alles aan zijn schoonvader had opgebiecht; deze zou ter wille van de naam der familie wel hebben gezwegen. Maar snaken als Kamerling lopen het gevaar van te overdrijven. Ze willen steeds meer bewijzen. Ook genieten ze zo van hun fantasieën en is (gewoon verschijnsel bij misdadigers) hun ijdel- heid zo groot, dat ze blijven voortliegen. Zo ook hij. Nodeloos deed hij nu allerlei gevaar lijke dingen. Zo liet hij zijn zuster schrijven, dat ze een royaal huwelijksgeschenk zou zen den; dat moest hij natuurlijk met andere smoesjes herroepen. Hij beloofde aan enkele goede vrienden een „speelreisje" naar Rhijn berg; op 't laatste ogenblik moest hij een kink in de kabel verzinnen. Hij beloofde aan een jonge man van goede familie, dat hij hem een betrekking bij zijn zuster in de zaak zou be zorgen, en moest (het was in het najaar) de iongeman van een reis naar Rhijnberg af houden door te zeggen, dat door het hoge water de hele streek was ondergelopen. Maar de ionge man, fel op de reis en de betrekking, zei, dat hij toch ging, al zou hij er heen moeten zwemmen. Door dit alles wekte hij bii velen achterdnrht: en ziin viianden. die al lang aan hem hadden getwijfeld, kregen steeds meer aanhang. Ook ging bii hem blijkbaar de aardigheid er wat af, want hij veranderde van aard. Hij liet de godsdienstige bijeenkomsten lopen, sprak niet meer zo dierbaar, begon zelfs te vloeken. Ten slotte geloofden alleen zijn schoonvader en zijn vrouw nog in hem. De vader had een belangrijke handel in landbouwartikelen, vooral graan en meekrap (er is geregeld sprake van krappen en muilen; ook de zuster werd een grote afneemster). Kamerling nu werd deelgenoot in de zaak en maakte daarvan ge bruik door zijn schoonvader te bedriegen en diens geld in Amsterdam op zijn eigen naam over te hevelen. Het lukte hem zelfs, een wissel van zijn oom Winkelman, die in Mid delburg ten laste van de Heer Schorer, ont vanger Generaal van Zeeland, betaalbaar heette, in Amsterdam te „innen" en met 2700 thuis te komen, welk bedrag hij van 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 23