De Zeeuwsche graanbouw
No. i
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
door Dr W. 1. Noordhoek
IT is niet het opschrift van
de een of andere landbouw
kundige verhandeling, maar
de titel van een gedicht.
Het is te vinden op blz. 123
van Gedichten van W. E.
de Perponcher. Tweede uitgave. Verschenen
te Utrecht bij Joannes van Schoonhoven in
't jaar 1808 en voor Rekening van den
Autheur gedrukt." Deze laatste bijvoeging
is niet zonder betekenis, evenmin als een
opmerking op de keerzijde van het titel
blad: „De zugt, om mijn Werk te verbeeteren
en mijn geëerden Leezer beeter te bevallen is
de eenigste oorzaak deezer tweede Uitgave".
„De eenigste oorzaak". Men hoeft dus niet te
denken aan een geestdriftige ontvangst door
de lezers. Oprechtheid en bescheidenheid kan
men de schrijver niet ontzeggen. Dat het werk
„voor Rekening van den Autheur" gedrukt is,
bewijst, dat deze de ondernemingsgeest van een
uitgever niet nodig had en zelf kapitaalkrach
tig genoeg was om zijn gedichten ,,im Selbst-
verlag" te laten verschijnen. Dit blijkt ook
duidelijk uit de volgende gegevens. Willem
Emmery de Perponcher (1741 1819) was lid
van de Vroedschap in Utrecht en „bezat vele
goederen", om het bijbels te zeggen. Tot die
goederen behoorden zeer vele Zeeuwse lande
rijen. Van de gemeente Wolfaartsdijk was hij
ambachtsheer. Een uitvoerige stamboom van
zijn geslacht vindt men bij: J. van der Baan,
Wolfaartsdijk, geschetst als Eiland en Am
bachtsheerlijkheid, als Burgerlijke en Kerke
lijke Gemeente, van de vroegste tijden tot op
Heden. Gedrukt te Goes, bij F. Kleeuwens
Zoon 1866. Ook de naam „Perponcherpol-
der" draagt er toe bij de herinnering aan
deze aanzienlijke familie te bewaren.
Willem Emmery de Perponcher, een vermo
gend man dus, besteedde zijn, hem blijkbaar
niet karig toegemeten vrije tijd, aan het schrij
ven van verhandelingen en gedichten, die alle
maal een godsdienstige strekking hebben. Als
zovelen zijner tijdgenoten had hij een warme
belangstelling voor opvoedkunde. Een vrucht
van die belangstelling is zijn „Onderwijs voor
kinderen" (1782), dat nog door Jacob van
Lennep hogelijk gewaardeerd werd. Zijn rela
ties met Zeeland brachten hem tot een ver
zameling stichtelijke overdenkingen, die hij
in 1799 onder de titel „De Zuid-Bevelandsche
Dorpsleeraar" publiceerde. Diezelfde relaties
waren de grondslag van het gedicht, welks
titel hierboven staat. Door de keuze van dit
onderwerp toont de Perponcher zich een kind
van zijn tijd. In de achttiende eeuw immers
verscheen Thomsons Seasonsen het beroem
de gedicht van Christian Ewald von Kleist
„Der Frühling" werd in 1772 in het Neder
lands overgebracht. De vertaler was de Per
poncher! Om diens bedoelingen met „De
Zeeuwsche Graanbouw" beter te begrijpen is
het noodzakelijk de eerste alinea van zijn
„Voorbericht" te citeren. We lezen daar: „De
opgave der bijzonderheden van den Zeeuw-
schcn landbouw, welken de wezenlijke nuttig
heid van 't volgende stukje uitmaaken, en in
de aanteekeningen op hetzelve vervat staan,
ben ik grootendeels verschuldigd aan den Heer
Arnoldus van Tilburg, een man, die door zijne
kunde, oplettendheid en ijver, zelf niet weinig
toegebragt heeft, tot opbouw en instandhou
ding van den Zuidbeverlandschen (sic!) graan
bouw; en mij nu in staat stelde, om, langs dee-
zen weg, de vrugten zijner langdurige ervare-
nis, zoo ver mijn bestek zulks toeliet, ook aan
de overige ingezeetenen van ons Vaderland
mede te deelen". Uit dit prachtig staaltje van
„vaderlandse" stijl blijkt dus, dat de Perpon-
Deze polder ligt benoorden 's-Heer Arendskerke en
is ingepolderd in 1846 (Red.).
3