ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 Toen eindelijk de tijd was aangebroken dat de onmiddellijke gemeenschap met de zee nog alleen maar verhinderd werd door de „Landt- dijck", verleende Philips op 2 Januari 1562 een privilege om „bij middele van twee rabot- ten of te sluijsen te moghen deursteken de Landtdijck ligghende aan 't einde huerlieden nieuwe gedelf genaemt Sas". De Gentenaars zagen wel aankomen dat de kans bestond dat rond hun sluis de moge lijkheid geschapen werd tot stichting van een nieuwe gemeenschap en dat het wel eens zou kunnen gebeuren dat het zover kwam dat de schepen hun goederen losten in Sas in plaats van in Gent. Daarmede zou hun be doeling worden doorkruist en zou nieuwe con currentie worden opgeroepen. Op 25 Mei 15 51 werd er daarom te Brussel reeds een ordonnantie uitgegeven „nopende het stapelen, vercopen of ontladen van goeden lancx de nyeuwe vaert van de Roodenhuyse tot aen Joos Hamerlincx sluis in Asseneder Ambacht". Hierin wordt na heel wat overwegingen „ge ordonneerd en gestatueerd voir edict ende verbot, bij desen, dat nyemant wye hij zij, ghebruykende ende frequenterende de nueywe vaert, bij den voirnoimden van onser stede van Ghent gemaect soe voorseijt es, en sal voirtane mogen stapelen, vercopen oft ont laden enighe goeden, waren oft coopman- scepen up noch langher brugge vaerdt van de landtdijck af bij der sluyse genaemt Joos Hamerlincx sluys mit ende daer inne begrepen Zas oft receptable bij de supplianten voer de selven landtdijck gemaekt mitgaeders de wercken oick bij Hen ghedaen leggen up 't zelve Zas". Tegen overtreding van de bepa lingen waren vanzelfsprekend straffen be dreigd. Alsof deze ordonnantie van Karei V nog niet voldoende was, werden de beperken de bepalingen nog eens opgenomen in voor noemde privilegebrief van Philips d.d. 2 Ja nuari 1562, terwijl bovendien Gent „eeuwige vrijheid ende exemptie werd verleend van alle tollen, die men op 't voorseijde passage zoude willen eisen". 4 April 1562, dus 15 jaren na het verlenen van het eerste octrooi, werd er met muziek en zang onder toejuiching van duizende in woners der stad en van elders toegestroomde toeschouwers, feest gevierd in Sas omdat in tegenwoordigheid van de schepenen van beide banken, de hoogbaljuw, enz. het kanaal plechtig geopend werd. Het eerste schip pas seerde op 5 April 1562 naar Gent. Het was een haringschuit uit Dordrecht, gevoerd door Pieter Jacobse Soetemelk, geboren te Lekker- kerk. Omdat zij hun grote werk niet onbeschermd wilden laten, begonnen de Gentenaars in 1560 met het opwerpen van een bescherming, eerst een hoornwerk, later een sterk vierhoekig doch onregelmatig fort. Daaruit is de naam voort gekomen van „Hoge en Lage Sas van Gent". Het hoge Sas was het deel waarin de sluis met de dienstgebouwen was gelegen, het lage Sas, de plaats die ten westen daarvan gelegen was en eerst later in de verdedigingswerken werd opgenomen. Om aan te geven hun hoogheid en ver mogen van wet en recht te doen op het nieuwe Sas, richtten de Gentenaars op 1 Mei 1562 met verlof van Philips een galg op. Veel profijt zouden de Gentenaars niet trekken van hun kostbare werk. Reeds op 8 Juli 1564 kregen zij bericht dat de verlaat- gaten van de zoute speije waren ingestort. In 1565 werden zij besteed om afgebroken en 300 voet achteruit geplaatst te worden omdat men van mening was dat het Sas te groot was. Van deze nieuwe sluis is de eerste steen gelegd op 8 Mei 1566 in tegenwoordigheid van „den vromen en edelen ridder Jkr Jan Damman, heer van Oomberghe, Varnoisier, Burggracht en Vromenhove, voorschepen der Keure" be nevens van enige andere heren uit de raad van Gent. Edoch, het was de Gentenaars niet gegund 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1953 | | pagina 10