No. 2
J. Cats
YDELHEYT VERGAET,
WAER WIJSHEYT PRAET
Wie sijn bord heeft leegh gegeten
en sal sich nogh geen meester heeten,
want wie slechts aan 't lijf voldoet,
die erkent niet 't hooghste goet,
dat in wijsheyt is geleghen!
Doch die sijn weetjen heeft geweten
zal het lichaam haest vergeten,
dies en hoeft, wie kinderen wilt leeren,
zich baerd noch snor te scheeren!
J. Bellamy
AAN DEN MEESTER
(fragment)
Voor U, o Meester die mij onderwees,
Voor U, die vrijheid hoogst begeren prees,
Voor U sla ik op het toetsenbord
't Accoord, dat tot een lofzang wordt.
O Meester, die ter schole vaart,
Van mijn gestameld A-B-C
Tot het prille groeien van mijn baard,
Gaaft Gij het zaad der vrijheid mee.
P. C. Boutens
VERGETEN LIEDJE
Door een droomen-looverlaan
Is de meester naar de school gegaan,
Waar bij elke letter op het bord
Een stille onrust stiller wordt.
Het vreemd geluk houdt hem gevangen,
Een glimlach glimmert door z'n baard,
Hij kent de vreugde van 't verlangen
naar de laatste zet op deze aard!
J. C. van Schagen
NARRENWIJSHEID
De snorren groeien op menig gelaat
en elk mens eet op z'n tijd van een bord,
Het leven gaat voort zoals 't gaat,
zonder dat iemand er wijzer van wordt.
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
De schoolmeester gaat naar de school
en leert aan de kind'ren 't A-B
De een lapt die school aan z'n zool
en de ander torst haar een levenlang mee
Maar over allen regent de regen,
zonder dat ik er de oorzaak van ken;
Is wetenschap vloek of een zegen?
Ik geef geen namen, ik ga maar en ben!
Annie M. G. Schmidt
MEESTER VAN BUUREN
Meester van Buuren heeft rare kuren,
Nu heeft hij zijn baard weer laten staan,
Soms zit hij uren over z'n biefstuk te turen,
En vergeet gewoon om naar de school te gaan.
Eerst had hij alleen maar een knevel,
Dat ging nog, voor een man met zo'n baan,
Maar is het nu echt mooi voor z'n gevel,
Als er zoveel stoppels op staan?
Meester van Buuren heeft rare kuren,
Laatst begon hij met een Z!
't Zal niet lang duren met meester
[van Buuren.
A is toch 't begin van 't alfabet!
Dr. P. H. Ritter Jr
ZEEUWSCHE MIJMERING
Het zachte zomeravondlicht, dat langs de
schuttende kastanjes het witte schoolhuis bin
nenglijdt, is groen als binnen een rijnwijnroe
mer. Dit is het stille uur na het avondbrood
De juffrouw heeft de tafel afgeruimd en
bedrijvig getinkel van borden en lepels klinkt
uit de keuken. Een kort ogenblik toeft de
meester en peinst over zijn klas; over de jon
gens en meisjes, die nu ravotten op het school
plein, nog even spelend voor het naar bed
gaan. Zijn smalle hand streelt met een sierlijk
gebaar zijn knevel. Mild wil zijn oordeel zijn,
mild en warm als het verlate licht van den
avond, mild en diep als het diezige blauw van
den zeeuwschen hemel, mild en zacht en ver
want aan zijn innigste wezen.
45