LIED AAN ZEELAND ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. k ben een zoon van blonde stranden, van glooiende blauwe kusten, van wuivende bomen in een vruchtbaar polderland Ik ben een knaap, die vanop de duinen tot aan de lucht reiken kan. Ik ben een kind van zonlicht over frisse dijken, van glanzende weiden, waar boven de regenboog als een leeuwrik de lucht instijgt. Ik ben een zoon van Zeeland Is het wonder, dat ik van U zingen moet Is het wonder, dat Uw lied tot mij komt op de wind, die met mij stoeit als een makker Welk land kent de blankheid vart Uw wolkenbergen in de verre avond? Uw hemel is een zaalgewelf, behangen met de witte pracht van schuimende wolken. Op Uw vloer liggen tapijten gespreid van groen en blauw, waarop Uw dorpen zijn geborduurd als bloemen, en de bonte snippers confetti zijn Uw grazende koeien. Uw adem is de geur van verse akkers, welke de ploeg, op zijn vlucht als een zilveren vogel, openscheurt hier moet het zaad kiemen Onder Uw koestering moeten de korenstengels groeien om melodieën te kunnen fluisteren voor U, wanneer de wind hun snaren voert. O, enkel een dampend paard in Uw landschap! Enkel die wolkenrijen, eeuwig op doorreis naar een wijkende einder, blij zwaaiend naar hun spiegel beeld in de Schelde of schreiend om hun lot van eindeloos en vruchteloos zoeken! Dan drinkt Gij, mijn land, hun tranen als fonkelende wijn, die Uw aanschijn zo verrukkelijk maakt. En Uw nachten, huiverend in goddelijke stilte! Roerloos maanlicht in een mar meren wolkenformatie, die nu als een vlag staat boven de glimlachende zee. Altijd wolken, altijd wind. Maar altijd onzegbaar, want Uw naam is pure muziek. Is het dan wonder, dat Uw zoon van U zingen moet? Land van stranden en duinen, van dijken, van wolken, zee en wind. Land van blonde schoonheid en van leven als een symphonie JAN DE CALUWÉ 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1953 | | pagina 4