ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 van het raadslid. En daarbij komt het slechts ten dele aan op de prestaties van het corps, want noch de gemeentesecretaris, noch de schooljongen, de taxichauffeur en de vrouw van het raadslid stellen enig belang in een juiste interpretatie van Willy Schootemeijers „Groot Rotterdam" en hebben evenmin inte resse in de f, die Gaston per ongeluk voor een fis aanziet. Bij dit klankdecorum, waarvoor de harmonie- en fanfarecorpsen op dergelijke dagen zo onversaagd zorgdragen, komt dus het toonkunstig element pas in de tweede of derde plaats, maar gaat het er in hoofdzaak om, dat de klankenmassa het op die dagen manifeste gemeenschapsgevoel stimuleert. Dat lukt de Zeeuwse corpsen steeds voortreffelijk: daaraan hebben zij dan ook voornamelijk hun populariteit te danken en dat is ook de reden, waarom sommige burgemeesters te pas en te onpas betogen, dat hun gezelschap in het ge meenschapsleven zulk een belangrijke functie vervult. Wie zou immers de serenade moeten brengen als er een koninklijke onderscheiding is verleend, als de gemeente-ontvanger jubi leert en wie zou de zang van de school kinderen op de dertigste April moeten be geleiden? Voor deze zaken is een muziekcorps nodig omdat men ze (nog) niet afkan met piek up en saffier. Het moet worden vastgesteld, dat de voorname plaats van Gaston en zijn makkers in de samenleving helaas niet voort spruit uit een dorst van de bevolking naar schone muziek. Merkwaardig in dit verband zijn de winteruitvoeringen, die de gezelschap pen in menige gemeente geven: de hoofd schotel is steevast een toneelspel (waarin overigens de vrouw van Gaston de hoofdrol vervult. dat dan voorafgegaan wordt door enkele „nummertjes muziek". Die horen er bij, omdat men met een muziekvereniging te doen heeft. Opmerkelijk is ook, dat sommige corpsen een „boerenkapel" hebben gesticht, die dikwijls veel waardering krijgt, waaruit blijkt, dat amusementsmuziek wel in slaat. Ook mandoline- en accordeonvereni gingen trekken belangstelling waarschijnlijk om dezelfde redenen. Voorts doet zich het verschijnsel voor, dat een dorp of een stad met trots verhaalt van de grote daden der muzikanten op dezelfde wijze, waarop men melding maakt van de prestaties, die de voet balclub in de afgelopen competitie heeft ver richt. De verdiensten van het corps worden afgemeten naar de prijzen, die het behaalde op het concours, terwijl het er minder op aan komt hóe deze plaats werd veroverd. De publieke belangstelling is niet muiikaal-actief. Dus hebben de ultra-symphonianen dan toch gelijk? Maken Gaston en zijn blazers dan geen waarachtige muziek? Bij het overdenken van deze vraag kwam ons een vers van de dichteres M. Vasalis in gedachten: Met vaste manlijke gebaren werden de horens aangegrepen en luidkeels, zonder enig schromen spoot de muziek tussen de bomen; heldhaftig en trots. Een onverbloemde voor elk verstaanbare muziek, die aan het ademloos publiek ieder gevoel met name noemde. Verstaanbaar voor elk. Ziet ge nu plot seling het wijde perspectief rond Gaston en de zijnen? Niet alleen schept hij een gemeen schap, maar bovendien kan hij iets gaafs, iets bijzonder schoons geven: Een warm en onverwacht verdriet, eerbied voor de gewoonste dingen, neiging om hardop mee te zingen en dan te huilen om dit lied ontstond in mijn verwend gemoed. Ik voelde me bedroefd en goed. Voor het echter zóver is, moet er door Gas ton veel werk worden verzet, moet hij zich er van bewust worden, dat de toonkunst voor de harmonie- en fanfarecorpsen een grootse taak heeft weggelegd, temeer ook omdat zij nog toegang hebben tot bevolkingsgroepen, over wie het slechte amusement onverbiddelijk heerst. Bij de muzikanten moet het besef groeien, dat zij niet uitsluitend dienen ter op- 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1953 | | pagina 6