ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3/4
onderzoek in te stellen naar de toestand in de
geteisterde gebieden van Zeeland beoosten
Schelde. Bij zijn vertrek uit Antwerpen kreeg
hij een vaatje mee, dat zevenentwintighonderd
gulden baar bevatte. De centrale regering
wenste het stadsbestuur van Zienksee en de
heemraden van Schouwen in hun benarde po
sitie te helpen, door hun dit geld. te lenen.
De hoge overheid verwachtte het sommetje
mettertijd terug. .vermeerderd met driehon
derd gulden rente!
De vroedschap van Zieriksee bedankte voor
het aanbod: het was daar geen gewoonte zulke
hoge financiën te vragen van zo luttel pennin
gen, zeiden de stadsbestuurders.
De eigenlijke herdijkingskosten werden ge
dekt door een omslag gemetsgewijze. Een oot
moedig verzoek van de Schouwse regenten om
vrijstelling van bede en schot, respectief voor
de duur van acht en vier jaar, werd genadiglijk
ingewilligd. Dit geschiedde bij beschikking van
28 Februari en 18 December 1533, twee en een
half en drie jaar na de ramp!
Hier is alle overeenkomst tussen heden en
verleden zoek. Op 1 Februari braken de dij
ken, de 3 e was de catastrophe een zaak der
volksvertegenwoordiging geworden.
Wanneer Mulert de 7e December 1530 van
Zieriksee uit op inspectie gaat, vindt hij de
ingelanden overal druk in de weer met het
herstel. Aan de ene kant het overstroomde
land, aan de andere kant de Schelde, op het
streepje grond daartussen de overlevenden,
zwoegend met korven vol aarde, met rijshout
en zoden en puin.
In 1530 lag er voor de Schouwse kust geen
vloot van grote en kleine schepen, die op een
radiografische oproep te hulp waren gekomen;
geen helicoptère speurde over de daken in het
inundatiegebied; geen rubberboot plofte op
het watervlak. Geen Franse of Belgische genie
troepen rukten aan, geen Amerikaanse kleur
lingen versterkten de dijk; er kwam geen Duits
hulpcorps met waardevolle materialen. Er wa
ren geen amateurzenders in de aether, er was
geen radio, die om duizend autobanden vroeg
en het tienvoudige kreeg. Er bestonden geen
destructiebedrijven. De begrippen evacuatie en
adoptie waren onbekend. Er was geen Ram
penfonds, er bestond geen vergoeding, gedeel
telijke of integrale. Geen Zweed en geen Zwit
ser hoorde ooit van St. Felix' quade Saterdach.
Een ramp was een ramp, gruwelijk en onbarm
hartig. Hoe het mogelijk was begrijpen we
niet, maar de mensen kwamen hem te boven.
De overstromingsrampen van vroeger eeu
wen hadden naast de meest natuurlijke oor
zaak, het geweld der wateren, verscheidene
andere: te lage, smalle dijken, de benoeming
van incapabele dijkgraven, twisten over de on
derhoudsplichten, de moernering een zout
winning achter de dijken het afgraven van
middeldijken, het gebruik van puin voor de
opbouw van het dijklichaam. Dit alles is terug
te brengen op gebrek aan gemeenschapszin en
onvolledige kennis. De laatste werd pas in de
loop van eeuwen en door veel bittere ervaring
verkregen. Voor de zestiende eeuw, die op
vallend veel overstromingsmisère bracht, gold
nog een heel andere oorzaak: de hoge lasten
der defensie. De beden, oudtijds om de zes of
zeven jaar gevraagd en door de Staten bewil
ligd, voldeden niet meer aan de behoeften der
Bourgondische en Oostenrijkse landsheren.
Hun oorlogen verslonden schatten gelds.
Steeds groter sommen eiste het centrale be
stuur voor het krijgswezen. „Dies was men
onmachtich den aenstoot van wateren ghe-
noechsaem te wederstaen."
De tegenwoordige grootmeesters der dijkage
verzekeren, dat de nederlaag van 1 Februari
slechts te wijten is aan onweerstaanbare over
macht. Mogen wij daaruit de conclusie trek
ken, dat de laatstgenoemde oorzaak van de
rampen in de zestiende eeuw voor het ge
beurde in 1953 niet gegolden heeft?
58