No. 3/4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
een zodanige omvang dat de kosten van her
stel niet locaal en gewestelijk kunnen worden
gedragen. Heel ons land zal daaraan te pas
moeten komen. Dat dit ook leeft in het rechts
bewustzijn van ons volk blijkt wel uit de zo
spontaan van alle zijden geboden hulp. Een
bedrag, als reeds thans bijeengebracht in het
rampenfonds, is nimmer uit giften in hoofd
zaak van particulieren vergaard. Dit voorop
stellende, moet daarop onmiddellijk volgen,
dat Zeeland in tal van opzichten in bijzondere
mate de geldelijke gevolgen van de ramp zal
hebben te dragen. Wat het ontwrichten van
het verkeer en vervoer aangaat kan men de
schade voor de Zeeuwse economie niet gemak
kelijk te hoog aanslaan. Het is moeilijk, zelfs
in de niet door de ramp rechtstreeks getroffen
delen van Zeeland een groep van bedrijven aan
te wijzen, waarop geen kostprijs verhogende
factoren drukken uit hoofde van het verkeer
en vervoer. Hoevele bedrijven zijn getroffen in
hun omzet? De historie repeteert zich al te
snel. Naast zeer vele particulieren, zuchten de
bestuurders van tal van openbare lichamen in
Zeeland, niettegenstaande de regelingen voor
vergoeding van de kosten van herstel der oor
logsschade, nog onder de gevolgen van de ma
teriële schade van oorlog en bezetting. De uit
drukking: „eens getroffen, blijft getroffen",
wordt in Zeeland, niet ten onrechte, vaak ge
hoord. En met de rampschade zal het waar
schijnlijk niet anders gaan.
Wat de zeewerende polders aangaat, deze
waren belast met de zorg voor de zeewering.
Het provinciaal bestuur placht hierop zeer
nauwgezet toe te zien. In verband met de grote
omvang van de ramp is door de Regering een
wetsvoorstel ingediend bij de Staten-Generaal,
waarin in afwijking van het normale water
staatsrecht wordt bepaald, dat de taak van
het herstel der buitendijken en hoofdwater-
keringen primair de taak is van het Rijk. Blijk
baar heeft de Regering ingezien, dat deze af
wijking van het gewone recht, niet voor alle
gevallen nodig is. In het wetsontwerp is dan
ook een bepaling opgenomen, waardoor de Mi
nister van Verkeer en Waterstaat bevoegd is,
deze taak te delegeren aan de desbetreffende
polder, dan wel aan Gedeputeerde Staten. Het
zal de vraag zijn of deze bevoegdheid tot over
dracht van de taak, althans in Zeeland, wan
neer het ontwerp straks wet is geworden, nog
kan worden gebruikt. Vooruit lopende op het
tot stand komen van de wet heeft de dienst
van de Rijkswaterstaat deze taak reeds in
hoofdzaak aan zich getrokken. Onwillekeurig
rijst de vraag, hoe dit mogelijk is geweest. Im
mers naar het geldende waterstaatsrecht kan
zulks kwalijk anders dan als usurpatie worden
betiteld. Hebben dan in het bijzonder de pol
derbesturen zich hiertegen niet verweerd? Dat
zijn toch dezelfde mensen, die zich zo zeer
bewust zijn van de verantwoordelijkheid voor
de taak, die rechtens de hunne is? En moeten
dan deze besturen niet de meest aangewezen
verdedigers zijn van de aan de polder toeko
mende zelfstandigheid?
Straks merkte ik reeds op dat zelfstandig
heid, zonder de middelen nodig voor de uit
voering van de taak zonder betekenis is. In
financieel opzicht kunnen tal van polders de
taak niet aan om de vernielde en beschadigde
dijken te herstellen. Daardoor ontstaat een po
sitie van financiële afhankelijkheid. Die afhan
kelijke positie maakt het onmogelijk de auto
nomie van de polder met kracht te verdedigen.
De usurpator toont, ook daar waar in tech
nisch opzicht de taak van herstel door de pol
der kan worden verricht, voldoende strategisch
inzicht om juist de zwakke stee aan te vallen.
Het Rijk betaalt en daarom moeten wij het
doen, is de redenering van de Rijkswaterstaats
dienst. Op deze wijze is de toestand thans zo,
dat zonder noodzaak een veel te grote mate
van centralisatie plaats vindt bij het herstel
van de dijkschade, grondwettelijke en wette
lijke bepalingen ten spijt.
Ten overvloede wijs ik er op, dat het wets
voorstel voor een noodregeling op waterstaats
terrein nog niet het Staatsblad heeft bereikt,
dus ook nog geen geldend recht is.
67