^JvLetamorfoserL^ ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 Het voorafgaande saamvattende blijkt dat ook in de publiekrechtelijke sfeer Zeeland staat midden in een tijdperk van worstelen. In leed kan een saambindende kracht schui len; strijd maakt sterk. In het verleden wist Zeeland zich in verdriet en moeite, in strijd en zorg, gedragen door God. Wanneer het geloof in Hem ook nu weer het Zeeuwse volksleven beheerst en stuwt is het ontkomen zeker. door H. Pieters E eeuwen door is Zeeland ge groeid en vervormd door aanwinning van meestal be trekkelijk kleine polders. Slechts op Walcheren, Zuid- Beveland en Schouwen vindt men uitgebreide ker nen. Treft men op Walcheren alleen maar pol dert jes in de buurt van Vrouwenpolder en in het deel ten oosten van het Kanaal door Wal cheren aan, op Zuid-Beveland beslaat de Bree- dc Watering bew. Yerseke de grote midden moot van het eiland en op het eiland Schou wen vindt men het grote waterschap van die naam. Lange tijd en tot betrekkelijk voor kort heeft men gemeend, dat in deze kernen de binnendijken weggegraven waren. Handelend over de drie grote delen, die rond 1300 Zuid-Beveland vormden: West- Watering, Oost-Watering en Tussen Honte en Hinkelinge, schrijft Dr Beekman: „Natuurlijk waren ook deze groote deelen niet in eens be dijkt, maar uit de aaneenvoeging van een groot aantal bedijkingen of polders ontstaan. Zulke groote oppervlakten, waaruit de binnendijken, eenmaal de oude zeedijken der polders, geheel of ten deele waren verdwenen, noemt men in Zeeland veelal wateringen". En ten aanzien van het eiland Walcheren, dat reeds in 1007 als één geheel genoemd wordt en waarvan Beekman schrijft, dat het reeds in de 11e eeuw door één doorlopende grote waterkering van Waer woont het volck, stae bij verstandt, Daer landt werdt zee en zee werdt landt? Boxhorn. duinen en dijken omgeven moet zijn, veronder stelt hij, dat de bedijking en hij noemt het zelfs waarschijnlijk oorspronkelijk bij ge deelten heeft plaats gehad, zoals dat ook met andere eilanden van Zeeland het geval was: immers niet alle gronden waren gelijktijdig geschikt voor indijking. Beekman veronderstelt dus, dat de drie grote kernen, welke op een polderkaart van Zeeland zo duidelijk in het oog springen, n.l. de Polder Walcheren, de Breede Watering bew. Yerseke en het Waterschap Schouwen eenmaal een zelfde beeld vertoond hebben als de overige delen der Zeeuwse eilanden: gebieden, bestaan de uit een groot aantal door dijken omgeven poldertjes. Om zijn theorie aanvaardbaar te maken schrijft hij de toenmalige bewoners de gewoonte toe de dijken, die door vóórbedijking droog waren geworden, af te graven. Om streeks 1300 zou hieraan volgens Beekman een einde zijn gekomen, zodat men de dijken, die na die tijd zijn gemaakt, nog gemakkelijk kan terugvinden. Het door mej. dr A. W. Vlam ingestelde terreinonderzoek leidde tot een radicale ver werping van Beekman's naar analogie van be staande toestanden opgestelde studeerkamer theorie. Bleek op Walcheren, ondanks nauw keurig terreinonderzoek, geen spoor van een droge dijk, ouder dan 1300, te vinden, zijn mening, dat de vele kronkelende watergangen en sprinken, die het eiland doorsnijden, over- 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1953 | | pagina 28