ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
Zo lezen we dan dat in November 1926 al
dergelijke groepjes waren gevormd met een
middellijn variërend van 15-80 cm.
In dat en de volgende jaren werden de aan
plantingen gecontroleerd door de Engelse des
kundige Prof. Oliver, die ook Dr Lotsy verge
zelde op zijn eerste tocht in 1923.
Deze deskundige heeft zijn bevindingen, die
ook van belang waren voor de Engelsen, ge
publiceerd in The Journal of the Ministry
of Agriculture in 1928 en 1931.
Deze landaanwinner heeft de verwachtingen
overtroffen, want 5 jaar na de aanplant was
het gebied van het Zuid-Sloe ca 1 meter ge
stegen.
Voordat we verder het nut en de geschiede
nis van deze plant nagaan, zullen we eerst
eens nader kennis moeten maken met deze
interessante plant zelve.
Reeds werd meegedeeld dat Spartina be
hoort tot de grassen en wel tot de onderfamilie
Pooideae, tribus Chlorideae.
De tot het geslacht Spartina behorende
soorten zijn meest halophiele grassen, het
geen wil zeggen dat ze zich thuis voelen op
zoute gronden. Ze bezitten lange wortel
stokken met lange scheuten, waarmee de plant
zich op vegetatieve wijze voortplant.
Juist door deze lange wortelstokken ont
staan de ronde pollen, die steeds in doorsnede
toenemen totdat ze elkaar raken en dan een
aaneengesloten Spartinaveld vormen, doorsne
den door enkele soms brede kreken, die door
het afgaande water worden uitgeslepen. Deze
kreken maken daarbij allerlei vreemde bochten
omdat ze op diverse plaatsen worden tegen
gehouden door stevige aaneengesloten bossen
Spartina-gras, waarvan de wortels en wortel
stokken zulk een dicht net van taaie draden
vormen, dat ze het water remmen in zijn loop.
Bovendien houden ze met hun kleinere en
fijnere wortelvertakkingen het sediment zeer
stevig vast.
Hier zijn we meteen op een zeer belangrijk
punt gekomen voor Zeeland en de andere
door de overstromingsramp van 1 Februari
getroffen gebieden, waarop nog nader zal
worden ingegaan.
Het geslacht Spartina, dat 18 soorten telt
over de gehele wereld, vinden we voor het
merendeel langs de kusten van de Atlantische
Oceaan tot op de Antarctische eilanden, ter
wijl enkele soorten ook in het Amerikaanse
binnenland op zouthoudende gronden voor
komen.
In Europa komen naast de beide nu inlandse
soorten: S. stricta, die zoals de naam „gewoon
slijkgras" ook aangeeft echt tot onze flora be
hoort en het, zoals we al zagen, sinds 1924
ingevoerde S. Townsendii, nog twee soorten
voor n.l. S. alterniflora Loisel. en S. versi
color Fabre.
Spartina Townsendii is een krachtig groei
end, stijf gras, dat hoger dan 1 meter kan
worden, maar ook vaak in lager gebleven
exemplaren wordt gevonden. Het is tot aan
de voet bebladerd. De bladeren zijn lichtgroen,
lang, stug, breed, puntig, vlak en soms aan de
top van de bladschijf ineengerold. Bovendien
staan de bladeren af onder een hoek van 60°.
S. stricta blijft lager en is van onder door het
afvallen van de bladschijven onbebladerd. De
bladeren zijn donkergroen, smal, aan de top
overhangend en V-vormig samengevouwen.
De bladeren staan niet af, maar sluiten veel
dichter aan bij de stengel.
Over de verschillen tussen de beide inlandse
soorten betreffende de bloeiwijze en de onder
delen daarvan zal hier niet verder worden
gesproken, daar hiervoor een diepergaande
uiteenzetting nodig zou zijn van de morpho-
logie van de grassenbloem, die buiten het
bestek van dit artikel valt.
Voor lezers, die hierin toch belang stellen
zij verwezen naar het prachtige werk van de
omstreeks 1937 overleden Franse botanicus
A. Saint-Yves, Monographia Spartinarum
(1932) of naar de flora Neerlandica, deel I,
afl. 2, Gramineae, pag. 156-159 (1951
Nu moet de afkomst en de theorieën om-
116