ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
naar de oorsprong een onderzoek in te stellen.
Voordat Dr Stapf zijn onderzoek begon
was er in Frankrijk bij Hendaye aan de mon
ding van de Bidassoa (aan de Spaans-Franse
grens) in 1893 door Neyraut een nieuwe Spar-
tina-soort gevonden, die in 1894 door Foucaud
S. Neyrautii werd genoemd. Foucaud be
schouwde deze soort als een hybride tussen S.
alterniflora en S. stricta, daar ze tussen deze
twee soorten in werd gevonden.
Ondertussen had het areaal van S.
Townsendii in Engeland zich ook uitgebreid
toen Dr Stapf zijn onderzoek in 1908 begon.
Stapf noemt dan drie mogelijkheden voor
het plotselinge verschijnen van deze soort:
i°. dat het een ingevoerde soort zou zijn
evenals S. alterniflora en S. versicolor.
Erg waarschijnlijk is dit niet omdat ner
gens ter wereld een soort te vinden was,
die identiek was met S. Townsendii, be
halve dan de in 1893 in Frankrijk ge
vonden S. Neyrautii, hoewel nog enkele
kleine verschillen tussen beide bestaan.
2°. Het zou een mutatie zijn van S. stricta,
die, reeds voordat S. Townsendii werd
gevonden, voorkwam in Southampton
Water. (Later was de species stricta
daar geheel verdreven door de forsere
Townsendii). Ook dit is niet erg waar
schijnlijk gezien de aard van de verschil
len tussen beide soorten en het feit dat hij
toen aannam dat S. stricta niet veel vari
eerde. Ondertussen is wel gebleken, o.a.
door het onderzoek van Jansen en Sloff,
dat er wel degelijk variatie bij deze soort
voorkomt.
30. dat S. Townsendii evenals S. Neyrautii
een hybride zou zijn van S. stricta en
S. alterniflora.
Stapf hangt deze laatste mening aan o.a.
omdat zowel S. Neyrautii als S. Townsendii
worden gevonden op plaatsen waar S.
alterniflora en stricta beide worden gevonden,
d.i. op een enkele plaats in de Golf van Biscaye
en in de omgeving van Southampton.
Bovendien wil Stapf S. Townsendii en S.
Neyrautii niet als aparte soorten zien, omdat
ze elkaar zo dicht naderen. Waarschijnlijk zijn
de kleine verschillen alleen maar standplaats-
verschillen maar geen genotypische ver
schillen.
Tegen het hybride- of bastaard-karakter
van S. Townsendii heeft men in die tijd nog
wel theorethische bezwaren geuit. Onder meer
werd aangevoerd dat een bastaard niet vrucht
baar zou zijn of geen kiemkrachtig zaad zou
kunnen voortbrengen en tevens zou volgens
de wetten van de genetica de soort bij zelf-
bestuiving ook weer de oorspronkelijke ouder
typen afsplitsen.
S. Townsendii bleek zeer kiemkrachtig zaad
te leveren en vertoont bovendien bij onder
linge kruising geen afsplitsing der ouder
soorten.
Een van de methoden om hier wat meer
inzicht in te krijgen was het karyologische
onderzoek, waarbij de kern en zijn inhoud
wordt nagegaan. Dit is verricht door de Ca
nadese cytoloog Huskins van het John Innes
Horticulture Institute.
Hij vond in de lichaamscellen van S. stricta
56 chromosomen, in die van S. alterniflora 70
en in die van S. Townsendii 126 chromosomen.
Nu weten we dat de voortplantingscellen
de helft van het aantal chromosomen van de
lichaamscellen bezitten, m.a.w. in dit geval
bevatten dus de voortplantingscellen van S.
stricta 28 en die van S. alterniflora 35 chro
mosomen, zodat we in de lichaamscellen van
de bastaard 28 35 63 chromosomen
zouden verwachten. Dit is zoals we hierboven
zagen juist het dubbele van het verwachte
aantal.
In 1908 kende men nog geen hybriden, die
na deze koppeling nog een chromosomenver
dubbeling bewerkstelligen.
Later heeft men die vormen ook leren ken
nen en als eigenschappen daarvan de fertiliteit
en het constant blijven van dergelijke bast
aarden, die men in de literatuur allopoly-
118