No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT ploïden pleegt te noemen. In dit speciale geval zou men kunnen spreken van een allotetra- ploïde bastaard. Men zal zich afvragen of het niet mogelijk was geweest om op een meer eenvoudige wijze te bewijzen dat we hier te maken hebben met een kruisingsproduct van de beide genoemde soorten. Dit zou toch kunnen door een kruisbestui ving kunstmatig te verrichten, in de hoop dat daarop een bevruchting zou volgen. De op die wijze verkregen zaden zouden dan moeten worden uitgezaaid om dan te kunnen nagaan of we exemplaren van S. Townsendii hadden gekregen. Dit nu schijnt op practische moeilijkheden te stuiten. Beide soorten zijn moeilijk te kwe ken en de bloeitijd verschilt zo veel dat een dergelijke bevruchting, langs kunstmatige wijze nog niet is gelukt. Dit was de Engelse zienswijze. De Franse auteurs hebben over de afstam ming van onze plant een andere mening gehad. Zij meenden met een echte soort te doen te hebben, ook al omdat geen terugslag of af splitsing gedurende een vijftigtal jaren was geconstateerd. Deze moeilijkheid is nu onder vangen omdat we weten dat allopolyploïden constant blijven. De Fransen o.a. A. Saint-Yves zagen S. Townsendii als een variëteit van de Ameri kaanse soort S. glabra. We zagen reeds dat S. Townsendii zich goed thuisvoelt op het zachte slib. Daar kan hij zich goed verbreiden, dank zij de stevige extravaginale scheuten, die gemakkelijk dit substraat kunnen doordringen zonder enige weerstand. We zien dan weer de bekende ronde groepjes Townsendii-planten optreden. Dc uitlopers doordringen als ze in een peri ode van krachtige groei zijn alles wat ze op hun weg tegenkomen, zelfs zoals ook bleek uit het artikel van Jansen en Sloff, schelpen van de gewone kokkel. Zelf zag ik dit ook meerdere malen bij het uitgraven van de plan ten op de schorren ten noorden van de Wil- helminapolder. Omdat S. Townsendii een groter en krach tiger plant is dan S. stricta kan ze ook verder onder het gemiddeld hoogwaterpeil gedijen. Aanvankelijk zou men verwachten dat we hoger dan bij de natuurlijke groeiplaatsen van S. stricta een gordel van deze plant zouden vinden naast die van S. Townsendii. Helaas blijkt dat S. stricta sinds het verschijnen van de grotere soort meer en meer verdrongen wordt, zodat deze steeds zeldzamer wordt. Zo vinden we op het Noord-Sloe, waar nu S. Townsendii ook grote aaneengesloten vel den heeft gevormd, geen stricta meer. Tien jaar geleden zagen we bij het getij haventje van de Piet nog bosjes stricta, die nu ook verdwenen zijn. Aan de Zandkreek vinden we nu ook hoofd zakelijk S. Townsendii, hoewel hier nog wel kleine plaatsjes bedekt met stricta worden gevonden. Hoewel vroeger gemeend werd dat S. stricta weinig varieerde is men daarop wel terugge komen en op die plaatsen aan de Zandkreek waar beide soorten voorkomen is het niet altijd even duidelijk met welke soort we te maken hebben, zodat wel vermoed wordt dat tussen vormen voorkomen. Een karyologisch onder zoek zou hier zeer interessante gegevens kun nen opleveren. S. Townsendii heeft ondertussen een veel groter areaal ingenomen dan S. stricta ooit heeft gehad, tenminste in Nederland. Zo worden Townsendii-planten al gevonden bij Oostvoorne en Hoek van Holland, maar ook op de schorren van Friesland en Groningen en op de Waddeneilanden. Mogelijk is ook hier invoer geweest. Ook binnendijks schijnt S. Townsendii voor te komen, zoals blijkt uit het artikel van 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1953 | | pagina 23